| |
| |
| |
Hoofdstuk 6
De oude heidenen geloofden dat men geen tempels mocht bouwen. Kerken zonder dak. Madrigaaltje op het zelfportret van joffer Anna Maria Schuurmans, uit een spiegel. Dat mensen die veel weten gewoonlijk beleefd zijn, botmuilen daarentegen wrevelmoedig. Fraaie vergelijkingen. Zeer aardige puntrede van Jacob de eerste van die naam, koning van Groot-Brittannië. Vrouwen voortreffelijk verdedigd. Of de zielen verschillend van sekse zouden zijn. Spiegels verboden. Geestige kwinkslag. Iets aardigs aangeplakt.
Ik heb een tijdje staan kijken naar de afbeelding van joffer Anna Maria Schuurmans. Ik schroom niet te vertellen welke gedachten mij daarop te binnen schoten. Verwonder u niet, snedige lezer, als ik waag een woord of twee tot lof van haar uit te boezemen. Ik weet heel goed dat een belangrijk functionaris, te weten Plinius in zijn Epistulae, zegt dat goede schilders zelden een knap gezichtje afbeelden zonder het enige afbreuk te doen: Pictures pulchram absolutamque faciem raro nisi in peius effingunt. Dit moet nog veel meer het geval zijn als een knoeier eraan begint! Maar als niemand ten gunste van deze vrouw zou mogen spreken behalve wie zich waardig van die taak wist te kwijten, dan verzeker ik dat zij eerder overleden zou zijn dan volprezen. Omdat zij het bereik van ons verstand te boven gaat, hoeven we het nog niet onbehoorlijk te vinden als iemand iets ter ere van haar wil laten klinken. Wie denkt van wel en alle lofspraak uit wil sluiten omdat die niet toereikend kan zijn voor iemand van zulke klasse, die vervalt ontegenzeglijk tot de misvatting van de oude heidenen bij wie niet alleen het bouwen van tempels ongebruikelijk was, maar alleen al de gedachte als onwettig gold, zo lezen we bij Hospinianus in zijn boek over Het ontstaan van tempels. De reden waarom zij de kerken zo
| |
| |
Zelfportret van Anna Maria Schuurmans op drieëndertigjarige leeftijd, 1640. Rijksprentenkabinet, Amsterdam
| |
| |
platweg afschaften, was misschien dat zij voor de Zon, hun voornaamste god, geen tempel ter wereld ruim en groot genoeg achtten. Vandaar de spreuk van Alexander van Alexandrië: Mundus universus est templum solis, dat is: De hele wereld is een tempel voor de zon. Bovendien vonden de heidenen het belachelijk en onzinnig om hun zelfbedachte goden, die naar hun idee oneindig groot waren, op te sluiten binnen de omtrek van muren. En daarom werden Terminus en verschillende andere goden naderhand, toen het gebruik van tempels was ingevoerd, vereerd in kerken zonder gewelf, die men blote-hemel-tempels noemde. Uit dit alles blijkt zo helder als de dag dat het eerder genoemde inzicht mij niet schroomhartig hoeft te maken.
Om deze reden zal ik mijn gedachten bij het zien van de genoemde afbeelding allerminst loochenen. Want zich bezighouden met de roem die de beste toekomt is zo'n goede zaak, dat zelfs wie daarin door anderen overtroffen worden nog lof verdienen. Ten eerste dan ging ik mij voorstellen hoe onze joffer voor de spiegel zat om zichzelf af te beelden, en hoewel de Muzen mij nooit de minste gunst hebben bewezen, stroomde dit gedicht mijn gemoed binnen als uit een heilige springader:
Joffer Anna Maria Schuurmans bij het tekenen van haar zelfportret uit de spiegel
Beroemde stichteres van menigvoude wonderen!
Waarin 't onnodig is het minste te bijzonderen;
In 't helle spiegelglas, hoe doet gij 't branden niet?
Nochtans indien de zon haar tintelrijke stralen,
Van 's hemels blauw azuur, laat op een spiegel dalen,
Spuwt vuur en vlammen uit, door het middel van die schijn.
Doch ik weet wat het is; daar gij in and're punten
De Zonne bent gelijk, zo wilt gij mee uitmunten,
| |
| |
Schoon zij het al verwarmt, men zegt, zij heeft geen hitt'.
Mocht de kloekzinnige joffer haar ogen ooit over deze regels laten gaan en er tekortkomingen in opmerken - bij een produkt van mijn hand kan het haast niet anders - dan hoef ik niet eens moeite te doen om haar daarvoor vergiffenis af te smeken. Het is altijd beter omgaan met verstandige mensen dan met kleingeestige en geestelijk misvormde lieden. Want illustere geesten hebben een beter oog voor het goede, waar het zich ook voordoet, en geven het zijn rechtmatige lof. En valt hun oog op een foutje, dan beschouwen zij dat als de zwarte pleistertjes, mouches ofwel vliegjes, waar hoofse joffers zich van bedienen om de natuurlijke blankheid van hun huid meer te doen afsteken. Een mens met zwak verstand daarentegen kan voor niets ter wereld behalve voor zichzelf respect opbrengen. Want zijn bevattelijkheid is zo meelijwekkend bekrompen, en zijn begrip zo erbarmelijk klein, dat hij tot overlopens toe vol is van zichzelf, en niet in staat iets van buitenaf op te nemen. En verre van de gaven die andere personen geschonken zijn te peilen en bewonderen, beticht hij ze van wanstaltigheid en ongerijmdheid, omdat ze hem vreemd zijn en hem boven de pet gaan. Zo ongeveer functioneert een valse spiegel, die zijn aard vermengt met het wezen van de voorwerpen, hoe mooi ze ook zijn mogen, met het gevolg dat hij schijnbeelden weerspiegelt die totaal niet lijken op hun originele gedaante. Omdat deze stelling de absolute waarheid is, zie ik er geen probleem in het volgende gedichtje hierbij te schrijven.
Zelfportret, door joffer Anna Maria Schuurmans van haar spiegelbeeld gemaakt
Het was nauw in de macht van een der stervelingen,
Met meerder levendheid, uw beeld in 't licht te bringen,
| |
| |
Als gij het stelt tentoon,
Alwaarde flonkerbag van Utrechts wapenkroon.
Hoe lachte 't lot mij toe, indien ik kon ontvouwen
De glanzen van verstand, die wij in u beschouwen!
Maar wat hoeft dat te zijn?
Uw adellijke pen vermag het met een lijn.
Dus vragen juweliers naar generlei metalen,
Opdat een diamant mag sprankelen en pralen,
Maar bezigen daartoe van 't puikjuweel het stof.
Ziedaar lezer, ik eindig een beetje anders dan ik gedacht had. U merkt hoe ik zeggen wil, dat alleen die luisterrijke bloem van onze tijd zelf in staat is zichzelf op waardige wijze te prijzen. De spijker op de kop, voorwaar, en daarom laat ik alles schieten wat ik erover op papier wilde zetten. Ook begon ik al het gevoel te krijgen dat het mij verging als de kringen of cirkels die over het water golven wanneer een steen in het bekken van een fontein wordt geworpen: omdat de een na de ander veel te dicht op elkaar volgt, kan het in de onderlinge strijd om plaats niet anders of ze wissen elkander uit en doen elkaar teniet. Facilis inventio, non facilis electio: est enim ex virtutibus istius Dominae larga materia. Het vinden van de stof is makkelijk, maar het maken van een keuze moeilijk: want over de deugden van die vrouw is men niet gauw uitgepraat. Met het gevolg dat ik helemaal afstap van mijn eerste voornemen en alleen nog maar terloops zeg dat wij onszelf niet meer hoeven vleien met het bekende praatje dat het vrouwvolk niet veel kennis behoort te hebben, dat de schoonheid het enige is waarop een vrouw prat mag gaan, en dat een boek in haar hand even onwelvoeglijk is als een degen. Zij die dit zeggen zitten er zo ver naast dat men ons integendeel de deugden en wetenschappen als allegorische vrouwenfiguren afbeeldt, om geen andere reden dan om te tonen dat zij die sekse van nature eigen zijn. Ik weet heus wel
| |
| |
dat koning Jacobus de Eerste van Groot-Brittannië er anders over dacht. Hij zei dat Heden die een vrouw in de letteren onderwijzen, handelen als degenen die een vos tam maken. Als ze zover gekomen zijn, zal het dier niets anders geleerd hebben dan handiger te stelen en zijn diefstallen slimmer te maskeren. Ik heb van mijn leven dat waandenkbeeld niet kunnen omhelzen, want laat iemand mij een geletterde vrouw aanwijzen die een gemene truc heeft uitgehaald, dan geef ik daartegenover honderden voorbeelden van vrouwen zonder een greintje boekenkennis, die de plichten van een rechtschapen ziel veel deerlijker hebben verwaarloosd.
Als de mannen nu tevreden waren zolang het vrouwelijk geslacht niet de eer werd gegund in belangrijke kwesties, dan was het nog enigszins draaglijk. Maar men gaat verder. Het lijkt bijna een wedstrijd wie de vrouwen het beste zal beschuldigen van een gemeenschappelijke tekortkoming. Hieruit is dat oude Latijnse rijmpje voortgekomen: Quid levins, etc. Ik zal het in het Nederlands geven en er een kluchtig antwoord aan toevoegen.
Tegen de vrouwen
Wat is er, waar de rook in lichtheid voor moet zwichten?
De wind. Wat maakt die af? De snellere bliksemschichten.
En wat gaat hen voorbij? Een vrouw. Overwint haar iets?
Zoek vrij de wereld door, en gij zult vinden niets.
Voor de vrouwen
Daar is een grote hoop van ongerijmde beuzelen,
Om daarmee 't goed gerucht der vrouwen te bemeuzelen;
Doch die dal puntdicht schreef van lichtheid, tot haar schand'.
Gevoelde nooit 't gewicht van hare tong en hand.
| |
| |
Zelfs een in hoge mate gerespecteerd Frans edelman heeft zich niet ontzien deze woorden uit de pen te laten vloeien: Les perfections des femmes, dit-il, ne valent pas les défauts des hommes; elles n'ont que de faibles vertus, et si la nature leur donne de la beauté, c'est pour farder un ouvrage qu'elle ne peut bien faire. Il semble qu'à dessein de les conserver, elle en ait fait un mal nécessaire, et les ait mis entre les hommes, comme une médecine entre les mains d'un malade, qu'il est obligé de prendre, s'il se veut bien porter. Volmaaktheden van vrouwen, zegt hij, tellen minder dan fouten van mannen; vrouwen hebben alleen maar zwakke deugden en als de natuur hun schoonheid geeft, dient dat slechts om een werk te bewimpelen dat zij niet goed kan afhandelen. Voor het behoud van het menselijk geslacht schijnt de natuur vrouwen als een noodzakelijk kwaad geschapen te hebben: want zij heeft ze tussen de mannen gezet als een drankje in handen van een zieke, dat hij gedwongen wordt te nuttigen wil hij weer in orde zijn.
Wat moeten we daarvan zeggen? Niets is makkelijker dan de eer van een ander te kwetsen met een kwaadwillende tong of pen. Iemand die maar een beetje meer kan dan lezen, heeft niets anders nodig dan papier en inkt in slapeloze uren. Wat de filosoof zei van een danser, hoe beter je het doet, hoe erger het is, dat is hier van toepassing, Terwijl iemand zijn verstand wil bewijzen, verraadt hij zijn gebrek aan oordeel. De mooiklinkende redeneringen, waarvan men zich bij dergelijke gelegenheden bedient, zijn eerlijk gezegd niets anders dan de slijmstrepen die een slang kruipend in het zand heeft getrokken. Zo veel krullen, zo veel zwierige kronkels en omwikkelingen beschrijven wel een lange weg en beslaan wel een grote ruimte, maar ten slotte komt het allemaal uit op de nauwe mond van een hol, dat zit volgepropt met pest en venijn.
Toch vindt men ook filosofen die met dit onderwerp triomfen schijnen te willen vieren. Zij zouden ons graag wijsmaken dat vrouwen niets dan wangeboorten zijn. Natuur, zeggen ze, stelt zich altijd het volmaaktste voor, te weten, een jongetje. Als
| |
| |
iets tegenzit en het lukt niet, dan maakt de natuur bij een tweede poging een meisje, waaruit volgt dat de vrouw niets anders is dan een verminkte en onvolmaakte man. Dromen van hersenloze koppen, het verbaast me dat artsen ze aannemelijk vinden. Want die stelling druist toch in tegen de ervaring en tegen Gods plan. Tegen de ervaring omdat we vaak zien dat de natuur onvolmaakte jongetjes teelt in het moederlichaam, terwijl zij anderzijds stoere en verstandige meisjes vormt. En tegen Gods plan om het menselijk geslacht in stand te houden, waarvoor het vrouwvolk een noodzakelijk vereiste is. De stelregel van zulke mensen is zo vals als het Evangelie waar is. Ja, ik acht het tegenovergestelde veel waarschijnlijker, dat natuur zich vaker een meisje voorstelt dan een jongetje. Omdat het meer in de aard van de natuur ligt dat een man veel vrouwen heeft, wat op veel plaatsen voorkomt, dan (wat nergens gezien wordt) een vrouw veel mannen. Maar het gaat met bewijzen als met geldstukken; honderd zijn er dikwijls niet een waard, en een kan soms op tegen honderd.
Van die soort denk ik u er een te geven. Vraag die lasteraars of zij geloven dat er verschil in kunne bestaat onder de zielen, dat wil zeggen of er mannetjes- en vrouwtjeszielen zijn. Ja zullen ze niet zeggen, als ze hun geloof niet willen verloochenen en alle redelijkheid niet van zich af willen schudden. Gregorius Nazianzenus zegt in zijn tweede redevoering, een lofprijzing van zijn overleden zuster Gorgonia: O vrouwelijke natuur van Gorgonia, die in de gemeenschappelijke strijd om de zaligheid de mannelijke ver te boven ging, hoe tastbaar hebt gij gedemonstreerd dat man en vrouw in het lichaam verschillen en geenszins in de ziel. Indien de zielen dan aan elkaar gelijk zijn geschapen, waarom gaan die suffe redeneerders er dan verschil tussen fantaseren dat nergens bestaat dan in hun verstuikte hersenen. Hoe is het mogelijk dat ze zeggen dat het lichaam de oorsprong is van het bestaande verschil! Wie weet niet dat de organen, waaruit de goede kwaliteit van de geest voortkomt, bij vrouwen minstens
| |
| |
evenveel plaats innemen als bij mannen? Zien we niet heel wat mannen die zo erbarmelijk weinig oordeel en verstand hebben dat zij, als ze daarvan een ziertje kwijtraakten, maar net genoeg verstand zouden hebben om niet voor beesten door te gaan? Zijn er anderzijds geen joffers die zo bewonderenswaardig uitblinken in allerlei geleerdheid dat het lijkt of zij hun lessen kregen in de school waarin de eerste mens werd onderwezen, en waarin Paulus van de grote krijgsheld die hij was, gevormd werd tot een nog groter leraar?
Stelt u zich maar eens de edele joffer voor die ons op deze gedachtengang heeft gebracht. Wat de dichters over Pallas Athene zeggen is puur fabel en fantasie, maar wie het geluk heeft haar te zien aanschouwt een waarachtige Pallas Athene. Uit hetgeen ik naar voren heb gebracht volgt dan deze onweerlegbare conclusie, dat vrouwen slechts vrouwen zijn naar het lichaam: in het beste deel zijn wij beiden mannen. Ja, als het ons mogelijk was van lichaam te wisselen, zou de ziel van vrouwen net zo mannelijk werken in ons lichaam, als de onze zich vrouwelijk zou gedragen in hun lichaam.
Een vrouw heeft verwonderlijk veel in haar mars, zoals wij duidelijk bewezen hebben, een oprechte en goede vrouw wel te verstaan. Ja, zo veel dat een vrouw met een wijze ziel het beste gezelschap is dat een man kan hebben; want als het anders was, had God hem liever een vriend geschapen dan een vrouw. Maar om mij hier niet dieper in te steken, houd ik er helemaal mee op, en wil ik alleen nog terloops zeggen, hoe blij ik ben dat het gebruik van spiegels bij ons niet is afgeschaft, wat op een zeker concilie geëist werd. Want ten dele door spiegels ben ik geprikkeld tot deze gedachtengang die mij geloof ik veel winst brengt, als zij maar kan dienen voor een klein teken van de grote eerbied die ik deze zo weergaloze joffer toedraag. Sed cur voluere caperata fronte Catones quidam, speculis uti non licere? quia nempe dictum sit, ne facies tibi imaginem ullam, etc. Maar waarom hebben enkele godgeleerden met gefronst voorhoofd het
| |
| |
gebruik van spiegels niet willen toestaan? Omdat er geschreven staat, gij zult u geen beeld of enige gelijkenis maken, enzovoort. Hierop schiet mij iets grappigs te binnen. Ik moet het vertellen. Op de Conferentie van Poissy was er een Roomsgezinde die het gebruik van beelden bepleitte tegen een leraar van de Gereformeerde godsdienst. Toen hij zag dat zijn zaak op omvallen stond, voerde hij ter verdediging de glas-in-loodramen aan uit de kerk van de heilige Benedictus. Die kerk, zei hij, is gebouwd ten tijde van de heilige Dionysius, en omdat in de ramen beelden staan afgebeeld, moeten er ten tijde van de heilige Dionysius beelden geweest zijn. De predikant van de Gereformeerde godsdienst diende hem hierop kort, maar zeer pertinent van repliek: Mijn vriend, zei hij, uw bewijsvoering is van glas. Welke van deze twee redeneringen de meest ongerijmde en belachelijke is, zou moeilijk vast te stellen zijn. Intussen kan men eraan afzien hoe waar is wat Beza zegt in zijn Inleiding bij het Nieuwe Testament: Vaak hebben synoden onverstandig geoordeeld, en vaak zijn de bisschoppen en leraren die daar bijeenkwamen grote botmuilen geweest. Dat is zeker zo. Alciatus weet ervan te getuigen: Verum est, zegt hij, quod, cum Romae essem, saxeo illi Pasquillo adfixum deprehendi, Het is waar wat ik, toen ik in Rome was, op dat standbeeld van Pasquijn zag staan aangeplakt:
Tandem, Maxime Pontifex, galerum
Pasquillo hoc tribuas tuo roganti.
Si sine sensu sum, rude atque marmor:
Complures quoque Episcopos creari
Ipso me magis saxeos videmus.
Eindelijk, Heilige Vader, hebt u uw Pasquijn
Op zijn verzoek een bisschopshoed gegeven.
Ook al heb ik geen geest, en ben ik van ruw marmer:
We zien dat er heel wat tot bisschop gewijd zijn
Die meer van steen zijn dan ikzelf.
|
|