| |
| |
| |
Hoofdstuk 4
Van krabben, duivelsbrood en dwergen. Scherpzinnig antwoord. Waarom van belangrijke personen meestal alleen het hoofd geschilderd wordt. Aardige spreuk over het onderscheid in gezichten. Geestige kwinkslag tegen de duivel. Het verschil tussen gezichten bewijst dat er een God bestaat. Pietro Aretino's grafschrift. Prachtige vergelijking tegen de atheïsten. Voortreffelijke tekst van Cicero.
Een buik is zijn hele lichaam, wordt bij Plutarchus van de krab gezegd. Over het duivelsbrood leest men er dat zijn hele lijf een hoofd is. Constantijn Huygens, heer van Zuilichem, vergelijkt in zijn boek Zedeprinten dwergen met deze plant omdat zij meestal zo'n groot hoofd hebben dat de rest daardoor nauwelijks gezien wordt. Ut membri unius, zegt Petronius in Satyricon, totus homo quasi lacinia videatur. De mens in zijn geheel ziet eruit als een aanhangsel bij één lid. Als de grootste hoofden de meeste wijsheid bevatten, moeten die kwartmensjes goed voorzien zijn. Toch kan men zich afvragen of het zo is, nam omne majus continet minus, want het kleine wordt altijd door het grote omvat leert ons een stelling uit de filosofie die we hier voor de grap zouden kunnen debiteren. Maar we gaan er niet over twisten, heus, dwergen hebben soms een goed functionerend stel hersens. Dat valt te bewijzen met verstandige antwoorden die zij gaven bij onvoorziene gebeurtenissen. Ik ken er een aantal verhalen over maar vertel u graag dit ene. Een ridder beloofde een edelman dat hij hem een dwergje zou tonen van ongeëvenaarde kleinheid en bracht hem naar het vertrek waar deze reuzenduim vertoefde. Toen de edelman zag dat de dwerg bijna geheel hoofd was, wilde hij een geintje met hem uithalen. Mijnheer, zei hij daarom tegen de ridder, het hoofd zie ik wel, maar de hele dwerg nog niet. Dan ziet u mij helemaal, antwoordde
| |
| |
het kwartpersoontje, want het hoofd is de hele mens. Op de keper beschouwd was dat heel goed gesproken. Dit criterium is de basis voor de wetten die gebieden dat gedrochten in leven moeten worden gehouden als ze met een menselijk hoofd geboren worden. Anders worden ze bij de geboorte gesmoord, ook al lijken ze voor het overige menselijk.
Men kent de mens aan het aangezicht, zegt de Heilige Schrift, en Aristoteles legt uit waarom van beroemde mensen gewoonlijk alleen het portret wordt geschilderd, zoals op medaillons: het geschiedt, zegt hij, omdat het hoofd toont wie wij zijn. De heilige Paulus was tamelijk onrustig bij afwezigheid van zijn beste vrienden omdat, zo vertelt hij ons, hij ernaar verlangde hun gezicht te zien. En het is zeker niet zonder goede reden dat wij het gezicht van onze beminden wensen te zien, omdat de ziel zich daarin toont in al haar facetten. De profeet David zegt dat God ons een straal van de glans van Zijn aangezicht heeft ingeprent, en hij doelt daarmee op de ziel die is geschapen naar het beeld van God. Maar als het gezicht de spiegel is en het beeld van de ziel, dan kunnen we zeggen dat het ook in zekere zin een afstraling is van Gods uitmuntendheid, die binnen zijn enkelvoudige eenheid de veelheid van alle schepselen bevat. Want daardoor komt het dat onze gezichten in hun algemene vorm gelijk zijn, terwijl ze in de afzonderlijke trekken verschillen. Men vindt geen gebeurtenis die precies eender verloopt als een andere, en even zelden een die er volledig van verschilt. Zo gaat het hier ook. Wat een geestig samenspel! wat een scherpzinnige menging van de natuur! Als onze gezichten niet gelijk waren, dan konden we geen onderscheid maken tussen mensen en beesten. En als ze niet verschillend waren, dan konden we de ene mens niet onderscheiden van de ander. Werkelijk, Gods werken zijn groot, uitgelezen en wonderbaarlijk, maar de variatie in gezichten frappeert bovenal.
Hier moet ik denken aan een aardige kwinkslag die te lezen is in het leven der kerkvaders. Een godzalig man, staat er geschre- | |
| |
ven, was vaak het mikpunt van de duivel. Toen de duivel hem eens langdurig in verzoeking bracht, kwam hij met drie vragen aangestoven. Vraag één was, waarin de aarde verheven zou zijn boven de hemel,? De oude man antwoordde dat het lichaam van Christus, dat tot de aarde behoorde sinds Zijn menszijn, boven alle hemelen was verheven, In welk kleine plekje, vroeg de duivel vervolgens, heeft God het grootste wonder tentoongespreid? Hierop kreeg hij als antwoord: in het aangezicht, aangezien er tussen zoveel miljoenen mensen geen twee gevonden worden die gelijk zijn. Het derde probleem dat Satan hem te raden gaf, was dit: hoe ver, vroeg hij, is de aarde van de hemel? Hier kon de vader zich niet langer inhouden, maar trots en boos tegelijk barstte hij uit: dat kan jij beter weten dan ik, want toen je van boven naar omlaag werd verstoten, heb je de maat kunnen nemen. Hierop verdween de nikker, zoals altijd een wolk van stank achterlatend.
Om punt twee in deze vertelling gaat het ons. Er zijn geen twee gezichten te vinden die in alle trekken pertinent gelijk zijn. Het kan voorkomen dat we ons vergissen en vanwege de grote gelijkenis twee gezichten door elkaar halen, maar alleen wanneer zij niet bij elkaar zijn, In tegenwoordigheid van beide zien we verschil genoeg, al zouden we het niet kunnen omschrijven. Het onderscheid tussen gezichten gebruiken de godgeleerden tegen de atheïsten als bewijs dat er een God bestaat. De vele talen waarover men in Genesis 11 leest, waren een zware straf voor de wereld, want daardoor kon de ene mens de ander niet meer verstaan. Maar dit verschil in uiterlijk is een bijzondere zegening voor het heelal, want zonder dat kon het menselijk geslacht niet in stand blijven. De man zou geen verschil zien tussen zijn en andermans vrouw; de vader zou zijn kinderen niet kennen uit die van een ander, en de misdadiger die niet op heterdaad betrapt werd en gevangen genomen, zou weinig reden hebben om bang te zijn. De heilige Augustinus noemt in hoofdstuk acht van zijn boek tegen de heidenen de
| |
| |
variatie in gezichten een groot wonder. Mensen zijn dikwijls van elkaar te onderscheiden door bepaalde kenmerken, joden bij voorbeeld die te midden van christenen leven vallen duidelijk op, maar dat zijn kenmerken die kunnen veranderen en ophouden. Ook in taalgebruik en uitspraak kunnen mensen verschillen, sommige joden zeiden bij voorbeeld Sjibboleth, andere daarentegen Sibboleth, zoals in Richteren 12 te lezen staat. Op die manier werd de heilige Petrus herkend als een Galileeër: Want, zeiden zij, uw spraak verraadt u. Dit zijn allemaal verschillen die ongedaan gemaakt kunnen worden en uitgewist, maar met het verschil in uiterlijk kan dat niet.
Zo'n diep wonderwerk betekent kennelijk dat er een God is, want dat verschil wordt veroorzaakt door de natuur, of het ontstaat door toeval, of door God; een vierde mogelijkheid is er niet. Maar natuurlijk is het niet, de natuur probeert altijd alles gelijk te maken, zie bij voorbeeld een schoof tarwe, waarin de korrels gelijk zijn. Ook het toeval speelt geen rol; wie dobbelstenen gooit en elke keer een speciaal getal wenst, die zal toch dikwijls hetzelfde krijgen. Blijft over dat het van God alleen komt, die de mensheid met verschillende gezichten heeft gezegend tot behoud van de samenleving. Merk eens, lieve lezer, hoe men deze pijl kan aanleggen om atheïsten te wijzen op hun buitensporige dwaling. Ik geloof niet dat God ooit wonderen heeft verricht om dat soort mensen te overtuigen, simpelweg omdat zijn dagelijks werk al overtuigend genoeg is. Melanchton noemt hun kwaal venenatam Melancholiam, een giftige zwartgalligheid. De gelovigen mogen bidden en zich zorgen maken, wat hun aangaat, zij vragen naar God noch duivel, maar met de Cyclops van Euripides
Haud ulla numina pavescunt caelitum,
Sed victimas uni deorum maximo
Ventri offerunt, deos ignorant caeteros.
| |
| |
Vrezen zij geen enkele god in de hemel,
Maar brengen zij offers aan de enige grootste der goden,
Hun buik, de andere goden kennen zij niet.
Zij redeneren met Ovidius:
Cum rapiant mala fata bonos, ignoscite fasso,
Sollicitor nullos esse putare deos.
Wanneer het kwade lot het goede wegvaagt - vergeef de spreker -,
Dan moet ik wel geloven dat er geen goden bestaan.
In natuur en de fortuin willen ze geloven, maar niet in God. Hoewel, zonder dat ze het weten doen ze het toch, want zoals Scaliger zegt, natuur is Gods gewone macht, of zoals Calvijn schrijft, natuur is Gods ordening (en zo mogen ongewone dingen onnatuurlijk genoemd worden), en fortuin is Zijn heimelijke wil (en zo noemt men gebeurtenissen die we niet bedoeld of verwacht hadden). Juvenalis zegt in Satire 13 over zulke kwanten:
Sunt qui in fortunae iam casibus omnia ponunt,
Et mundum credunt nullo rectore moveri
Sommigen stellen alles op rekening van de grillen van de Fortuin,
En geloven dat de wereld zonder bestuurder beweegt,
Dat de Fortuin de veranderingen teweegbrengt.
Elders bespreek ik dit uitvoerig, daarom hier niet meer. Dat soort mensen gelooft dat de werken van Aristoteles echter zijn en meer gezag hebben dan de Heilige Schrift, dat de brieven van Seneca even canoniek zijn als die van de heilige Paulus, naar hun mening doen de liedjes van Anacreon niet onder voor
| |
| |
de psalmen van de profeet David, en het handboekje van Epictetus vinden ze beter dan de spreuken van Salomo. Er zijn mensen die de heilige Job, om vers negen van hoofdstuk zes, tot goddeloze hebben willen bestempelen maar hun woorden zijn zo vals als het Evangelie waar is. Pineda weerlegt die booswichten met een overvloed van argumenten. Caesar Vanninus die te Toulouse in Frankrijk verbrand is en Pietro Aretino hebben onder anderen die verderfelijke leer openlijk beleden. De laatste van deze twee fijne puisten is vereerd met een zeer toepasselijk grafschrift. Omdat er onder ons niet veel zijn die de Italiaanse taal waarin het geschreven is kennen, zal ik het hier in het Frans vertalen, wat bijna iedereen begrijpt:
l'Aretin repose en ce lieu,
Qui de tout médit, fors de Dieu:
Que de cela qu'il connaissait:
Dieu ne connaissant en nul point,
l'Aretin n'en médisait point.
Die van alles kwaad sprak, behalve van God:
Want Aretino sprak slechts kwaad
Van God die hij geheel niet kende,
Sprak Aretino geheel geen kwaad.
Toch heeft het deze lasteraars niet aan leiders ontbroken. Keizer Frederik, vertelt Matthaeus Paris, zou gezegd hebben, tres praestigiatores, Moses, Christus et Mahometus, uti mundo dominarentur, totum populum sibi contemporaneum seduxisse. Dat drie bedriegers, Mozes, Christus en Mohammed, om over de wereld te heersen al hun tijdgenoten in vervoering hebben gebracht. Landgraaf Hendrik van Hessen hoorde hem dit beweren: Si princi- | |
| |
pes imperii institutioni meae adhaerent, ego multo meliorem modum credendi et vivendi ordinarem. Als de rijksvorsten mijn staatsregels aanhingen, dan zo4 ik ze een veel betere manier van geloven en leven opleggen.
Om te zeggen waar het op staat, wie de Godheid verloochent ontneemt het menselijk geslacht alle adel. Want in ons lichaam zijn wij mensen zonder meer verwant aan de beesten, en als we in onze ziel geen gelijkenis vertonen met de onsterfelijke God, dan is de mens ontegenzeglijk een miezerig, meelijwekkend en laag schepsel. Zulke mensen vernietigen ook elke vorm van zieleadel en verhinderen de verheffing van de menselijke natuur boven zichzelf. Francis Bacon, baron van Verulam, laat ons dat zien aan de hand van zijn Engelse honden die als ze tegen beren moeten vechten, ongelofelijk veel snelheid en moed demonstreren wanneer ze worden bijgestaan door hun meester (die voor hen een soort God is of een betere natuur), terwijl die beesten nog geen kwart daarvan zouden opbrengen als ze geen vertrouwen konden stellen in een betere natuur dan de hunne. Met de mens gaat het precies zo: als hij zich verlaat op de Goddelijke voorzienigheid en genade, dan krijgt hij vast en zeker een moedig vertrouwen en een kalme rust, welke zijn natuur uit zichzelf nooit zou hebben opgebracht. Daarom, het atheïsme is dan wel in alle opzichten vervloekt, maar vooral omdat het de menselijke natuur berooft van middelen waarmee ze zich zou kunnen verheffen boven de menselijke zwakheid. Dat gebeurt niet alleen bij personen afzonderlijk, maar ook bij complete volkeren. Aan de grootsheid van Rome heeft geen land ter wereld ooit kunnen tippen en hoor wat Cicero ervan zegt. We mogen onszelf op de borst kloppen zoveel we willen, Senatoren, maar toch overtreffen we de Spanjaarden niet in aantal, de Galliërs niet in kracht, de Carthagers niet in slimheid, de Grieken niet in de kunsten, en ten slotte niet eens de bewoners van Italië zelf en van Latium in dat aangeboren en van huis uit meegekregen gevoel voor dit volk en dit land. Maar in vroomheid en
| |
| |
godsdienst, en in die ene wijsheid dat we ingezien hebben dat alles geleid en bestuurd wordt door de wil van de onsterfelijke goden, daarin hebben wij alle volken en naties overwonnen. Ik ben blij dat ik klaar met schrijven ben, want men roept mij net aan tafel.
|
|