| |
Het IV Hooftstvk.
Dat wy de braak steken van dingen die ons mogen beuren, en het tegendeel dollik betrachten. Spitsvondigheid van een man, die winst dee met zijn vrou. Een aardige puntreden. Waarom veel getroude mannen die schoone wijven hebben, leelike vellen beminnen. Prijs van Ian Donne, daar de Heer van Zuilechem verscheide stukjes uit overgezet heeft. Een ver- | |
| |
wonderlike zang. Treffelik antwoort van een Ioffer. Tafel van moedernaakte Ioffertjes bedient, met menigerlei zoeticheen de naaktheid aangaande. Geestigh dichjen. Of de schoonheid meer schuldigh is aan natuur of konst. Verwonderlik bedrijf van een Philosooph. Een quinkslag die veel andere overweegt, zooze maar wel verstaan wort. Schoone plaats van de Heer Balzac, aangaande d'Italjaansche en Fransche Ioffers, &c.
PLinius heeft een brief tot lof van zeker water, dicht by zijn lant, dat tot verscheide ziekten zeer dienstigh en heilzaam was, evenwel wier het gebruik daar van verzuimt, om in vergelegen plaatzen diergelijke artzenyen te gaan zoeken. Hy redeneert 'er aldus van: Ad quae noscenda iter ingredi & transmittere mare solemus, ea sub oculis posita negligimus, quia ita natura comparatum est, ut proximorum incuriosi longinqua sectemur, & quia omnium rerum cupido languescit cùm facilis occasio est. De zin van het geen hy zeit komt hier op uit, dat wy gemeenlik de braak steken van 't geen t'onzen gebruike ree staat; daar wy vernibbelen op dat ons niet mach beuren. Martialis, gelijk hy in al zijn vonden spitsvinnigh is, geeft deze toghtigheid, in het volgende puntdicht, aardichlik te verstaan:
Nullus in orbe fuit tota, qui tangere vellet
Vxorem gratis Caeciliam tuam,
Dum licuit: sed nunc positis custodibus, ingens
Turba fu..... est. ingeniosus homo es.
Dat is:
Daar was, in d'heele stad, niet eene mensch te speuren,
Die raken wou uw wijf, terwijl het hem moght beuren:
Maar zint ghy, loozen boef, haar wachters hebt gezet,
Zoo heeft 'er haast elkeen zijn tanden op gewet.
Deze toegeneightheid schijnt ons eenighsins natuurlik, en aan- | |
| |
geboren te wezen, aangezien zy d'eerste beweegreden was, door welke den duivel, de moeder aller levendigen Gods gebod dee overtreden. Iae, sprak hy, zou Godt gezeit hebben ghy en zult niet eeten van allerlei boomen in den lusthove? Genes. III,I. Als of hy zeggen wou; ghy moet het doen, even om dat het u verboden is: anders waarje geen mensch. Ik weet dat 'er zijn die dees eigenschap de vrouwen voornamelik toeschrijven; maar 't voorigh puntdicht kan getuigen dat de mannen heur daar in niet en wijken. Zoo zich yemand hier mee niet bevredight, hem zal dit verhaal voor een toemaat dienen. Zeker Edelman, die een zeer queekachtigen broer had, was, door verzuim, een kostelijken ring van de vinger geslopen, en zoo 'er gesproken wier van 't juweel te doen uitroepen; ik stae u voor 't verlies, antwoord'hem yemand, zoo ghy u hier in te dege wilt quijten. 't En kon niet zijn, of hy moest vragen hoe zijn woorden te verstaan waren. Hy dee het ook, en strax wier 'er op gepast: Zegh het maar uw broer, en beveel hem dat hy 't stilleswijgh. Zeker, gelijk het vuur nimmer scherper wort bevonden als ten tijde van een groote vorst; uit oorzaak dat het d'omswevende kou van de locht aanwakkert: Even alzoo is 'er niet ter weereld dat den brand onzer genegentheên geweldiger aansteekt, als de verhinderingen die in 't bejag der wellusten voorkomen. Hoor Lucretius l. IV:
At lacrumans exclusus amator, limina saepe Floribus, & sertis, operit, posesque superbos Vngit amaracino, & foribus miser oscula figit.
De Poëten hebben hunne Goden zelf yet zoodanigs toegeschreven:
Si nunquam Danaen habuisset ahaenaea turris, Non esset Danae de Iove facta parens. Omnium rerum voluptas, ipso, quo debet fugari, periculo, crescit.
Den trek tot wellusten wort door 't perijkel, dat 'er insteekt, vermeerdert. En, zie hier de reden waarom eenige Staatslui van | |
| |
gevoelen zijn, dat men de bordeelen niet t'eenemaal moet beletten: want, zeggen zy, men zou andersins de geilheid, tot zoodanige plaatzen maar, verwezen, niet alleen overal verspreyen; maar ook zou men de menschen tot die zonde, door de moeyelikheid, die 'er aan vast was, prikkelen. Ingrata quae licita, prohibita verò, furore persequimur. Den overvloed en 't gebrek, doen de zelfde ongemakken op ons aanstuiven. Van den overvloed hebje dit:
Galla nega, satiatur amor nisi gaudia torquent.
En waar door komt het dat zoo veel mannen,
Qui cum legitimi junguntur faedere lecti,
daar zy schoone en eerlijke vrouwen hebben, dikwils zoo leelijke en afzienlijke vellen naloopen? De reden leit enkelik hier in, dat de lust, 't geen t'onzen gebode ree staat, voorbyvlieght, om, dat ons schouwt, op de hakken te tyen.
Transvolat in medio posita & fugientia captat.
Men noemt de liefde een jaght, en de minnaars zijn de jagers in dit punt gelijk: een haas die zy, om 'er meester van te wezen, in zijn leger maar hoeven te vatten, kan hun 't allerminste niet behagen; hy daarentegen die de loopers wakker weet te reppen, om de toeschietende winden t'ontsnappen, hy is het daar hun monden van gewagen, en hun harten na tochten.
I'ayme qu'à mes desseins la fortune s'oppose,
Car la peine de vaincre en accroist le plaisir:
Pouvoir facilement obtenir quelque chose,
M'est assez de sujet d'en perdre mon desir.
Maar dewijl ik op verssen val; wat kan 'er in dees gelegentheid uitnemender bedaght worden, als een der zangen van Ian Donne? Om alle goê verstanden d'onweerdeerlike verdiensten van die groote ziel bekent te maken, hoef ik anders niet te doen, als te zeggen dat de Ridder Constantijn Huigens, veel van zijn dingen, in Neerlandsch rijm, overgezet heeft. Daar zijn Ed: gestr: zelf zoo wonderlik gelukkigh is, in zich yetwes uit het | |
| |
brein te puiren, moet dit wel een krachtig blijk van de gemelde schrijvers aanzienlikheid wezen. Om 'er evenwel yet meer van te zeggen: my dunkt dat zijn dood wel door eenige dwaalstar, die men Cometen noemt, veurzeit had moeten worden. Niemand zegh hier op, dat de dwaalstarren zich maar ontrent het afsterven van Prinssen vertoonen: want meint eenigh mensch dat hy de Prins van edele verstanden niet en was: misschien zal ik wel toestaan dat hy oogen in 't voorhooft heeft; maar gewisselik zal ik sterk loochenen dat hy 'er in 't hart zou dragen. Oordeel van de leeuw uit zijn nagel. De zang, daar wy van spreken, luit aldus:
Deare Love continue nice and chaste,
For, if you yeeld, you doe me wrong,
Let duller wits to loves end haste,
I have enough too wooe thee long.
All paine and joy is in their way;
The things we feare bring lesse annoy
Then feare; and hope brings greater joy;
But in themselves they cannot stay.
Small favours will my prayers increase;
Granting my suit you give me all,
And then my prayers must needs surcease,
For, I have made your Godhead fall.
Beasts cannot will, nor beauty see,
They, mans affections onely move;
Beasts other sports of love doe prove,
With better feeling farre than we.
Then Love prolong my suite, for thus
By losing sport, I sports doe win;
And that doth vertue prove in us,
Which ever yet hath beene a sinne.
My comming neare may spie some ill,
And now the world is given to scoffe;
| |
| |
To keep my Love, (then) keepe me off,
And soo I shall admire thee still.
Say I have made a perfect choyce,
Saciety our selves may kill;
Then give me but thy face and voyce,
My eye and eare thou canst not fill.
To make me rich (oh) be not poore,
Give me not all, yet something lend,
So I shall still my suite commend,
And you at will doe lesse or more.
But, if to all you condescend,
My love, our sport, your Godhead end.
Maar, laat ons wederkeeren tot het geen daar wy van geleit zijn. Wy zeiden flus dat ons den overvloed en 't gebrek de zelfde ongemakken dee gevoelen. Van den overvloed hebben wy gesproken; van 't gebrek en de moeyelikheid om yetwes te bekomen schiet my dit in: Tibi quod superest, mihi quod defit, dolet. Die van Megara boden Alexander de Groot het recht van burgerschap aan; hy loech 'er mee, en weirgerde 't; maar, verstaande dat zy 'er noit yemand, dan Hercules, mee beschonken hadden, nam hy het dankelik aan: achtende, zeit Plutarchus, dat het eerlik moest wezen, om dat het ongemeen was, en moeyelik om krijgen. Hoe zoet is, en hoewel slaat op dees gelegentheid, 't antwoord van de Ioffer Theano? Zoo haar mouw eens by geval opgestroopt wier, ô, riep een van d'omstanders, wat schoonen arm is dat! Daarenboven, schoot zy 'er op, isze niet gemeen. Zie daar; den arm scheen prijsweerdiger om dat 'er heur man maar alleen 't genot van had; en om dat zy ongemeen was, verdiendeze dat 'er meer werx van gemaakt wier. Zoo gaat het, Mevrinden, xalepŒ tŒ kalŒ. Alle schoone dingen vallen moeyelik; en al dat ons licht aanwait, kan men niet schoon, of veel te beduyen rekenen. Ik heb my dikwils verwondert over 't humeur van de Kaizar Tiberius. Hy wou eens by Sestius Gallus, een wel- | |
| |
lustigen grizaart, eten; doch met het verding dat naakte Ioffertjes de tafel zouden dienen. Het is waarschijnelik dat zy dronken uit glazen daar Plin. XLV, XXII, gewach van maakt, vasa adulteriis coelata, tanquam per se parum doceat libidines temulentia. Ei lieve, wat genucht kon hier in bestaan? Zoo een grooten overvloet doet ons walgen. Dingen daar van ons het volle genot op een sprong mach gebeuren, konnen ons niet als met een soort van weerzin, en wanlust, aanblazen. Het gaat 'er mee als 't met al te laffe spijzen doet, die, in stee van ons tot groeyenis te dienen, de maagh verquapzen, en tot braken verwekken. Hoe wel mijn bloed noch in zijn volle vaten is, en mijn natuur nergens door verminkt, nochtans mein ik dat zoodanige voorworpzelen, op my naauwlix yet vermogen zouden. Evenwel hebben die geen een verwonderlijke macht tot bekooring in de naaktheid gestelt, die in twijffel trokken, of de vrouwen, in 't algemeen oordeel, als vrouwen en niet veel eer als mannen zouden opstaan, om ons in dien heiligen staat niet meer te bekooren. Ik zou in de naaktheid niet zoodanighs konnen vinden. Zy is in haar zelven een hatelik ding. Evenwel kan men 'er op tyden en plaatzen zoo een loos gebruik van maken, dat zich ook luiden van bezette oordeelen wel te kort zouden doen, om te betoonen dat zy van vleesch en bloed t'zamen zijn gekneden. Zoo zagh David Bathzeba, en d'outste Susanna. De Heer van Montaigne maakt gewagh van Ioffers die met dit argjen wel bekent zijn. l'Egyptien, dit-il, respondit sagement à celuy qui luy demandoit, que portes tu là caché sous ton manteau? Il est caché sous mon manteau, afin que tu ne saches pas que c'est: mais il y a certaines autres choses, comme le sein des Dames, &c. qu'on cache pour les monstrer, & pour aiguiser nostre appetit. Den Egyptenaar, zeit hy, antwoorde wijsselik aan die hem vraaghde, wat hy onder zijn mantel verborgen had? Ik dek het, sprak hy, om datje niet zien zout wat het is: doch daar zijn andere dingen, als der Ioffren schoot, die men dekt om haar te vertoonen, en om onze lust te scherpen. Men zeit dat de zonnestralen ongelijk | |
| |
meer warmte veroorzaken, wanneer zy van ter zyen op yetwes vallen, dan wanneer zy 't rechtdraats beschijnen: het gaat hier even zoo; een stukjen van een naakte schoot, ter sluiks beschouwt, van een opgestroopten arm ter snaps aangemerkt, en van een logge voet, die een weinigh buiten de rokken steekt; dees, en diergelike dingen meer, doen ons gemoed veel krachtiger ontbranden, dan het geschien zou, indien ons alles ten besten was, en vlak voor ons open stont. Ik weet niet wat onze natuur schorten mach, dat zy, 't geen zich van zelf aanbied, zoo onweirdighlik versmaat; daar zy zoo ongeloofelik verzot is, op wat haar niet wel mach gebeuren. Haar wedervaart het geen aan de wind doet, die in opene plaatzen haastelik wort verydelt; maar die eng en besloten zijn, daar in zal zy balsturig bruischen, en veel gewelds betoonen. Hier uit komt het datmen in Italien Edelluiden vint, die op lichte hofpoppen smoorich verlieft zijn, en die hun bedrijf aldus gerechtigen. Zy verkoopt niet dan het lichaam: haar wil kan niet te koop gezet worden, zy is al te vry, en komt haar te veel toe. Het is de wil dan daar zy 't op gemunt hebben. Oordeel lezer van hun gelijk of ongelijk. Ondertusschen, zoo yemand, de naaktheid belangende, de somme van mijn hert begeerich is te weten; ik antwoord hem met de woorden van Ausonius, daar hy beschrijft wat voor een vrijster hy begeert. Hoor my zijn Latijn vertolken:
Ik wil Diana niet zoo zeer bestuwt met kleeren,
Het oog en vint 'er niet een lustelijke luim:
De naakte Cypriott' zou ik ook niet begeeren,
Want zy gaat in 't vertoog van wellust veel te ruim.
Die my het minnejuk onweiflijk wil doen dragen
Moet een gemengeltheid vertoonen dezer twee;
't En lust my niet het hart, om yemands wil, te knagen:
En ik schreum ergens van verzaat te wezen mee.
Lerius, in het achtste capittel van zijn Brasilische reis, verhaalt | |
| |
een zaak die hier zeer wel te pas komt. Toen wy, zeit hy, eerst in Brasilyen quamen, bevonden wy, dat 'er de mannen en wijven naakt gingen, even alsse van de moeder waren geboren, zonder 't allerminste dexel tot eenig deel hunner lichamen te bezigen. Veel menschen zullen denken, vervolgt hy, dat zoo langduurigen ommegang met naakte vrouwen, ons t'eenemaal met lust zal hebben doortintelt; maar ik verzeker dat de zaak heel anders is gelegen, hoewel zy onze Fransche Ioffers in schoonheid niet een hair en wijken. De reden van zoo een groote vremdigheid, schrijft hy onze manier van kleeding toe, houwende voor wis, dat die gekrolde lokken, daar zich onze Ioffers van dienen, die gepoeyerde hoofden, die gemaskeerde aanzichten, die bepeerlde halssen, die schitterende borstjuweelen, die menighvoude kleuren, kostelijke linten, en gordels, die elk op voordeel uit zijn, dat zegh ik, al die dingen een zonderlinge kracht tot bekooring hebben. Hy spreekt wel; niettemin zou ik in deze gelegentheid meer van de naaktheid der barbarische vrouwen gewagen: want als ons de wellust zoo met volle toelating te voorkomt, gebeurt het dat een rechtschapen gemoet zeer verfoeyelik daar van gaat oordeelen; invoegen dat de lust op staande voet versterft, niet anders als een bye die haar angel heeft verloren. En zou het wel hierom wezen, dat Lycurgus aan getrouwde lui beval malkander niet dan ter sluiks, en steelsgewijze te komen bezoeken; beschaffende de zelfde peenen aan die in dat werk van yemant wierden betrapt, als aan die buiten den band des houwlijx zich daar in verliepen? Gewisselik dee hy 't, om, door dat middel, de liefde der Echtgenooten, altijd in adem te houwen, en op dat zy malkander altijd even versse vriendlijkheid, en even keurige eerbiedenis mochten bewijzen.
Nolo, quod cupio, statim tenere, Nec victoria mi placet parata.
Het was een vernuftigen trek van de Philosooph Zenon; eer hy zich wou stellen om eenigh genucht te smaken, zocht hy | |
| |
willens en wetens met hindernissen en rampen overdwerscht te worden: want, zeit hy, daar is niet lusteliks in de wellusten, indien zy met zoo een saus niet overgoten worden. De sterkte van een stad verdubbelt de glori van die haar inneemt,
Subruere est arces & stantia moenia virtus.
En hoe wenschelik d'overwinning in haar zelven zy, een manhaftigh hart, acht haar nimmer zoo eerlik, dan wanneer zy sweet gekost heeft, en met bloed is bevochten. My schiet op dit punt een aardige quinkslagh voor, die aanmerkelik is onder duizenden van andere. Italien is een land welkers inwoonders, in spitsvinnicheid van vernuft, all'andere volkeren (na mijn oordeel) overtreffen; het geen stant grijpt niet in de mannen alleen, maar ook in de vrouwen. Hoor Mons. de Balzac hier van spreken. Zoo schrijft hy uit Romen aan een zijner vrienden: La plus part des celles de delà les monts n'ont de beauté que ce qu'il en faut pour n`estre pas laides, & s`il y en a quelqu'une dont le visage vous plaise, ce sera, peut estre, un palais deshabité, ou une beste agreable. Mais icy elles naissent generalement eloquentes, & en une mesme personne vous trouverez vostre maistre & vostre maistresse. Het meeste deel, zeit hy, der overbergsche Ioffers hebben maar effen zoo veel schoonheid, als 'er van doen is om niet leelik te wezen; en zoo 'er een zy, welkers aanzicht u behaagh, lichtelik zal zy een onbewoont Paleis wezen, oft een aangenaam beest. Maar hier wordenze deur den band welsprekende geboren, en in een en de zelde personaadje zult ghy uw meester en uw meesterin gewaar worden. Die prijsselike hoedanigheid openbaart zich haast overal in; invoegen dat gelijk 'er oorden in de weereld zijn, daar het aartrijk 't allerminste niet voortbrengt, of het is geurich en geparfumeert: Even zoo dragen zelf hun dagelijksche praatjes, en gewoonlijke tijdkortingen, het indrukzel van een doorluchtigh brein. Om dan tot de zaak te komen; onder ontallijke geestige speeltjes, aldaar gebruikelik, is 'er een dat op deze schijven rolt. Elke Ioffer van 't gezelschap moet een veirsjen zeggen, dat aanzienlijke dichters uit | |
| |
de pen is gevallen, daar de jongman, die haar zijde sluit, een gevoeghlijk antwoord op moet passen, loon en straffe daar toe staande voor die het wel en qualik doet. Nu gebeurde 't dat zeker Edelman een maaghdelijn langen tijd groote genegentheid had bewezen; ook niet te vergeefsch, aangezien zijn liefde met weerliefde genoeghzaam beloont wier. Maar zoo hy verscheidemaal zijn uiterste best dee, om heur 't laatste minneteiken, daar gelievers zoo nae snakken, af te smeeken; Mevriend, zei zy, ghy bent kundich genoegh van mijn aanstaande hijlik: gedoogh dat het eerst voltrokken word, en als my de Bruygom van maagt tot vrouw gemaakt zal hebben, ik verzeker dat 'er geen gunstbewijs ter weereld u geweigert zal worden. Terwijl de zaken aldus stonden, geschiede 't dat zy t'zamen in een zelschap quamen, alwaar het voorzeide speeltje te berde wier gebracht. De Ioffrouw, zoo heur beurt was gekomen, boezemde dit veirsjen van Ariosto uit:
Fu'l vincer sempre mai laudabil cosa.
De zin is,
Men rekent het, met recht, een zaak van groote glori,
Als yemand henestrijkt met d'eere der victori.
Den Edelman, die met een half oor verstond dat dit op hem gezeit wier; meenende de Ioffrouw dat 'er niet veel aan gelegen was, of hy ten eersten d'overhand kreegh, daar hy verzekert kon zijn van haar eens te zullen verwerven, antwoorde strax met de volgende veirzen, hun maar een weinigh tot zijn voornemen verdrayende, gelijk men dat in diergelijke gelegentheden geern toelaat:
E ver; ma la vittoria sanguinosa
Spesso far suole il capitan piu degno.
Het is gelijk ghy zegt: maar als haar bloed verzelt,
Dan dunkt zy eerlijker aan een rechtschapen held.
Ik houw dit voor een der bevallikste trekken die 'er uit mogen | |
| |
komen. Den Edelman zagh op het geen daar de Ioden eertijts na te werk gingen: want zy oordeelden van de maaghdom, uit een dun vliesjen Hymen genaamt, het welk Laurentius, in zijn boeken der ontleding, geen genoegzaem bewijs rekent. Evenwel, zeit Leo Aser, dat zy te Fez in Africa zich hier na regelen. Non credunt virginem esse, nisi videant sanguineam mappam; si non, ad parentes pudore rejicitur. En noch tegenwoordigh, begeeren de Spanjaarts, groote liefhebbers van ceremonyen, dat 's daags na de bruiloft de lakenen van het Bruitsbed, door eenige matroonen opentlik worden getoont, om de merkteikenen der verlore maagdom daar in te doen beschouwen, roepende, tot verscheide keeren, door een venster die op de straat uitkomt, Viergen latenemos, dat is: wy hebbenze maaght. Maar hier konnen menighvouwde boeveryen gepleeght worden: ook zeit het spreekwoord, dat men veel meer bedrogen wort in vrouwen, en peerden, als in eenige andere dieren. De Neapolitaansche wijven, dat looze feexen zijn, hebben een zonderling middel uitgevonden, om heur, die te voor de malloot gespeelt hadden, en by gevolgh in dit punt te kort zouden schieten, nochtans voor goê maaght tot de man te doen komen. Ik en wil haar slimme greep niet verhalen, om heur van yder een te doen verfoeyen: want al het voordeel dat men doet, met een onbekende faut te berispen, is maar dat men heur aan andere, die 'er noch onkundigh van zijn, schijnt te willen leeren. Niettemin (om te besluiten) 't en kan ons niet onbekent zijn, hoe God uitdrukkelik bevolen heeft, dat d'ouders van een dochter zich met dit teiken zouden behelpen, indien misselik de man harer zat zijnde, een boozen roep van zichliet gaan, zeggende: Deze vrouw heb ik genomen, en toen ik my tot haar dede, vant ikze geen maagt. Deuter. XXII, 14, zie de plaats na.
|
|