| |
[Derde boek]
'T Eerste Hooftstvk.
Schoone reden waarom de menschen droomen. Die van peerlen droomt, zijn tranen aanstaande. Overaardigh dichjen om 't gemelde punt te bewijzen. Velerlei zoeticheên van Droombeduiders, Hemelkijkers, Almenakmakers, en diergelike meer. Een zonderlinge geschiedenis. Kluchtigh antwoord van een vrou tegen haar man.
IK heb langen tijd, met een gaauwe Ioffrou, van droomen zitten praten. Yemand zal misselik zeggen, dat wy ons wel, met een nietig onderworpzel, hebben bezig gehouden: want wat is 'er ydeler als een droom? Ik antwoord, dat zich ook daar in een krachtigh blijk der Goddelike goetheid vertoont. Want zoo het slapen goed is, moet het droomen, deur een nootzakelik gevolgh, ook goed wezen. Coelius Rhodiginus geeft 'er een zeer bequame reden van. Gelijk ons gemoed, zeit hy, 's daags met ware beelden wort aangerand, op dat het niet in slaap vall': zoo wort het 's nachts met valsche vertooningen onderhouden, op dat wy niet te haast ontwaken: want | |
| |
droomende lui worden trager wakker. 't Gemelde Ioffertjen verhaalde my hoeze van peerlen gedroomt had, waar door zy meinde, dat haar 't een of 't ander ongeluk te wachten stond; uit rede datze my eertijds had hooren zeggen, dat peerlen tranen beteikenen. Ik meinde dat zy geen oorzaak had, om voor eenigh onheil beducht te wezen: want hoewel al de trekken van haar schoon aanzicht t'eenemaal uitgewischt waren, noch zou zy zoo bekoorelike hoedanicheên hebben, dat haar Engelen zouden beminnen; en al wat 'er vorders is, bad het haar niet aan, zou heur ten minsten allerlei soorten van dieper eerbiedenis bewijzen. Onderentusschen was het gelijk zy onthouwen had. D'uitleggers der droomen willen enkelik, dat 'er, deur peerlen, tranen beduit worden: want zy stellen een dobbele grondsteen hunner voorzeggingen, te weten, d'ervarentheid, en eenige evenredenheid van gelikenis der zaken, die ons in 't droomen zijn voorgekomen, met d'uitkomst. Zy noemen ervarentheid, indien veel menschen 't zelfde droomende, de zelfde spoet of onspoet te voor is gekomen. D'evenredenheid van gelikenis trekken zy uit verscheide zaken, gelijk men uit droomen, van hun voorgestelt, kan afnemen. Yemand zag een berg op zijn lijf vallen; dat, zeggenze, beteikent vernedering: want een bergh is een groot geveert, en eerampten zijn uitstekende hoedanicheên. Een ander droomde dat hy blind geworden was: dit beduit, zeit Artemidorus, 't verlies van kinderen, om dat wy hun gelijk onz' oogen, die 't allerdierbaarste zijn, beminnen. Cardanus droomde dat hy een star, die dadelik uitging, in zijn huis zagh vallen: dat beteikende, verhaalt hy ons, de gunst van een Prins, maar die weinig tijds zou duuren. Nu, al de weereld weet dat 'er groote gelikenis tusschen tranen en peerlen wort bevonden, welke zaak de gezeide Ioffrou een weinig beducht maakte. De rijmschryvers weten zich van dit punt aardighlik te dienen. Hoe zoet is onder andere, 't geen zeker Edelman op de tranen van een' Mevrou, die hy by peer- | |
| |
len gelijkt, gevonden heeft? Dit geestigh rijmpje mein ik:
Per gli occhi distillaua il suo dolore.
Vscir le perle da suoi chiari rai,
E vidi poi, che da si lucid' acque
Partori Amore, & io divenni amante.
Doch, smelt in een alle geesticheên, die men op dit onderworpzel oit uit het brein heeft weten te puiren, noch zal 't onmogelik wezen, dat zy by de zang, die onder de lietjes van de Ridder P.C.Hooft de thiend' is, 't allerminst zouden halen. Indien ik zoo welsprekende was, als ik volmaaktelik eerbiede, 't geen zijn Ed: Gestr: daar ter plaats van de laauwe traantjes zeit, die vrou Venus in een koel roozeblad ving, en tot peerlen gemaakt, met goud aan haar ooren hing; ik durf verzekeren dat de roem van dat wondermaaxel, al wat 'er zedert een lange reex van jaren voortreffelix uitgekomen is, oneindigh ver zou overschetteren. Gelijk 'er dan gezeit is; luiden die de stoffe der droomen verhandelen, zijn op deez' evenredenheid van gelikenis geweldigh uit, hoewel zy 't allerminste niet om 't lijf heeft. Het hooft, leeren zy, beteikent de Koning, of de vader van 't huisgezin: 't hair beduit de tegelen van yemands wooning, en de schoonheid: d'armen, gebroeders: de schenkels, knechts, en zoo voorts. Redeneerders zouden dit misselik aannemen, als dewelke diergelike aardicheên zoetelik te pas weten te brengen; maar Philosophen, die de grootste geheimenissen van natuur, met een hel gezicht naspeuren, achten 't niet een rotte mispel weirdigh; aangezien de namen dier deelen niet van natuur, maar uit instelling, beteikenen. Want, ik bid u, waarom geven de schenken, die 't gansch dier dragen, | |
| |
niet liever de meester als de knecht te kennen? Waarom word de koning door 't hooft verbeelt, en niet door 't hart, dat nochtans de fontein van 't leven is? Deze dingen hangen allemaal aan 't goetdunken der menschen, en komen geenzins uit natuur hervoort. Hoe is het dan dat yemand van blintheid, die hem overkomt, droomende, de dood zijner zoonen moet verwachten? Heeft dien droom, als een pestige hoedanicheid, de macht van zijn kinderen om te brengen; en kan zy, zonder aanraking, op eenige buitenstoffe werken. Indien haar vermogen zoodanig is, waarom doot zy niet eerst den droomer zelf? Maar antwoort men, zy is 'er geen oorzaak, maar een teiken van. Kluchtige voorwending, en ongehoorde zaak! Vit de teikenen die in de vader gevonden geworden, zal yemand de dood zijner zoonen weten te voorzeggen? De natuurlike teikenen gaan altijd met hunn' oorzaken verzelt, en zijn 'er gelijk als de vruchten van. Want waarom zeit men, dat de locht, als zy 's morgens root is, water beteikent? om dat het wis gaat dat zy dan vol dampen is, die tot wolken geronnen, regen veroorzaken. D'artzen weten uit het aanzight, oogen, pols, water, en andere toevallen d'aanstaande dood te voorzeggen. Hoe dat? uit reden dat zoodane dingen 't vergang der natuurlike wermte, en 't gebrek der krachten, waar uit de dood ontstaat, beteikenen. Doch wat de droomen belangt, zy konnen wel beduidzelen wezen der oorzaken, waar uit zy ontstaan: maar toekomstige dingen, daar zy gansch niet mee te doen hebben, gelijk de dood van een vader, broeder, of zoon, de ziekte van yemands vrou, 't vinden van een verborge schat, 't verkrijgen van eenigh eerampt, en diergelike dingen meer, kunnen zy gewisselijk niet beteikenen. Doch men worpt ons menighvoude dingen voor, waar in het na d'uitlegging is gegaan. Deze, zegh ik, zijn eensdeels verziert, andersdeels waarachtigh; doch daar is maar by geval yetwes gebeurt, dat met d'uitlegging over een quam. Want gelijk het onmogelik is, dat | |
| |
hy, die een heelen dagh schiet, het wit niet eens zou treffen: zoo moet hy, die geduurigh gist, onder ontallike leugenen de waarheid wel eens raken. Hoe veel beter was het, indien wy, om duizend faalgrepen dieze begaan, een waarheid, die hun ontvalt, ook niet geloofden, dan dat wy millioenen van leugenen voor wis aannemen, om yetwes daar in zy maar by geval de waarheid spreken? 't Is een vreemde zaak; laat ons iemand maar op eene valsheid betrappen, in duizend waarheiden zullen wy hem naderhand niet gelooven. In gelegentheid van droombeduiders, en hemelkijkers, gaat het heel anders. Wat is 'er d'oorzaak van? Guicciardin zeit 'er dit toe, Questo, dice, procede dal desiderio grande c'hanno li huomini di saper il futuro, di che non havendo modo altro di haver certezza, credono facilmente, a chi fa professione di saperlo lor dire, come all' infermo il medico che li promette la salute. Het ontstaat, zeit hy, uit de zonderlinge lust, die de menschen hebben om het toekomstige te weten; en dewijl 'er geen ander middel is, om zekerheid daar van te krijgen, geloovenze lichtelik aan die 'er belidenis van doet, gelijk een ziek mensch aan den arts, die hem gezontheid belooft, zijn zelven plaght te gedragen. Zeker, daar is niet ter weerelt, dat het bygeloove van goe of quae voorzeggingen; zoo geweldigh versterkt, als wanneer 'er yet gebeurt, dat haar gelijkformigh is: want dan geschiet het dat luiden die 'er toe genegen zijn, zich vastelik inbeelden, dat het een wetenschap is op ervarentheid gebout, die men zonder knibbellust niet kan tegenspreken. Ik wil den lezer, in een aangenaam verhaal, een doorluchtigh bewijs hier van geven. Zeker Edelman was, van zijn jonkheid aan, tot dit bygeloovigh gedroght, meer dan yemand genegen. Hy bond zich aan byzondere dagen, en voorvallen, meinende, dat hem het toekomstige gelukkigh of ongelukkig zou wezen, na d'opmerkingen die hy gedaan had. Dees ydelheid evenwel, die by menschen van deurknede harssens, nimmer geloof zal verwerven, baate hem 't leven, in een gelegentheid die ik gereet ben te verhalen. Zijn ongeluk, of, lie- | |
| |
ver, zijn kriele dartelheid, dee hem tot de liefde van een getroude vrou vervallen. 't Was een deurslepe fikfakster, die, misnoegen in haar man hebbende, met haar oogen op winst uit was, en betrapten 'er deze prooi mee. Al dit geschiede op het land, waar zy en heur man, zich onthielden. Onzen Edelling, hem, door 't recht van buurschap, dikwils bezoekende, vond de vrou, tot het indrukzel, dat hy haar wenschte te doen dragen, t'eenemaal genegen; en, om het kort te maken, daar hun gemoeden vereenight waren, wierden 't hunne lichamen mede. Wat behendicheid zy ook mochten bruiken (gelijk overspeelers altijd doen) om hun afschouweliken handel voor d'oogen vande man te bedekken, noch sprong 'er een geinstertjen uit dat vuur, waar deur zich alles openbaarde. Zoodanigen hoon wil niemand ter weereld ongewroken laten. Hy welkers bed zoo deerlik geschend wier, nam dan een vast opzet van zijn handen in beider bloed te wassen: want, na 't gemeen oordeel van zoodanige mannen, is 'er geen beter zeep, als dat purpre vocht, om vlekken van dien aart wegh te nemen. Hy stelt zich dan op schildwacht, om de misdaders, in hun onbedrijf, te betrappen, en hun schand op hun aanzicht te storten. Hy was te weten gekomen, dat zy 's avonds, of 's nachts, malkander dikwils byquamen, nemend' hun genucht in een hof, over welkers muur, de pol, met een leertjen van touwen gemaakt, wist te raken. Deze gelegentheid waarnemende, verstak hy zich met een knecht, achter zeker schut, beide met degens en pistolen gewapent. Doch zoo de snoepzieken Edelman, om dat ongelukkigh bezoek, onder weeg was, quamen hem twee of dry rampspoedige teikenen te voor. Een wolf dwarschte zijn weg: hy hoorde een raaf krassen, en een uil afgrijselik schreeuwen. Deze voorzeggingen van onspoet, beroerden zijn bygeloovig humeur zoo geweldigh; dat hy ettelike malen stond om weerom te keeren. Doch alzoo hem zijn geile tocht, die zijn bygeloof te boven ging, blinthokte, trat hy voort, vergezel- | |
| |
schapt met een knecht, die, terwijl hy by 't murw memmedier was, zijn peert in een afgelegen plaats plaght te leiden. Toen hy aan de voet van de muur was gekomen, en 'er zijn leertjen geplant had, quamen hem zijn ongelukkige beduidzelen voor oogen. Zy bemachtigden zijn gemoed zoo geweldig, dat hy zijn knecht, met zijn hoet en mantel omtogen, eerst dee overklimmen, hem belastende te zien of 'er de Ioffrou al gekomen was. De dienaar voerde zijn Heers gebod veirdig uit, en na de vrouw toe gaande, die met open armen tot hem aanstoof, meinende dat het heuren sneukelaar was, zoo quamen de twee verborge persoonaadjen aangeronnen, en de pistolen op hun lossende, volvoerden zy met degens, 't weinige dat 'er noch van noo was, om bei die el
lendige schepzelen af te maken. De volghlust 't geklap der pistolen hoorende, twijffelde naaulix aan 't verraat; en zijn hooft een weinig boven de muur stekende, zagh hy bei de lichamen ter aarde gestrekt; de man gewagende van blyschap om dat hy hem, die noch in 't leven was, gematst hadde. 's Anderdaaghs wier deze moort bekent gemaakt, en 't lichaam van de knecht in plaats zijns meesters gevonden wezende, quam de waarheid, even als wy haar beschreven hebben, aan den dag. Het is zeer waarschijnelik dat dees' aanmerkelike voorval, zijn geloof aan diergelike dingen, geweldigh versterkte. En wie weet of hy naderhand niet liever al de thien Geboden zou hebben overtreden, als maar tegen een enkele regel van die bygeloovige vizevazen, gezondight? Gewisselik het gaat hier als 't met d'almenakken doet. Een waarheid, die zy, eer by geval, dan door zekerheid van wetenschap, spreken, doet 'er meer vastheid in stellen, als duizend leugens, die zy ten toon spreyen, hun doen wangelooven. Een Prins die dit gebroedzel t'eenemaal wou doen uit hebben, hoefde maar, als zy hun almenakken van 't aanstaande jaar drukken, een boexken, dat de misslagen van 't gepasseerde begreep, met een te laten uitkomen: want alzoo 'er yder een in | |
| |
zou speuren, hoe weinig die slagh van menschen in verlede dingen gezien had, zou men hun ook in toekomstige niet willen gelooven. Deze gansche zaak verhandel ik elders in 't breede; daarom, een kluchjen van droomen, dat ons begin is, en zoo een einde. Al zet ik juist alle dingen niet over, daar is, dunkt my, weinigh aan gelegen: want noch zullen vernuftige lezers, uit dit een stuk meer hebbelike redenen konnen trekken, als men gemeenelik in verscheiden andere boeken vint. Mevrienden, goeden avond hier mee; 't wort met my slapens tijd.
Cis, by that candle, in my sleepe, I thought,
One told me of thy body thou wert nought:
Good husband, he that told you, lyde, she sed,
And swearing laid her hand upon the bread.
Then eat the bread, quoth he, that I may deeme
That fancie false, that true to me did seeme.
Nay Sir, said she, the matter wel to handle,
Sith you swore first, you first must eate the candle.
|
|