| |
Het IV Hooftstvk.
Zoete puntreden. Waarom vrouwen gemeenlik wel spreken, en qualik schrijven. Dat den raad, die stortelinx en onbedacht uit haar komt, beter is, zoo men zeit, als die daar zy haar op scherpen. Hoe men met Princen en Iofferen moet omgaan. Schoone gelikenis. Dat jongelui God behaechelik zijn. Kluchtige vertelling, &c.
ZEkere Ioffrou was met zoodanige tooverstem begaaft, dat zy deur d'allerminste toonen daar van, om zoo te zeggen, een lustelijke luim in de noordsche klippen zelf gebracht zou hebben. Een Edelman, dewelke die schoone hoedanigheid voornamelik gesnoert hiel, gaf 'er zijn gevoelen aldus van te verstaan: quanto, dezia, esta Señora habla, escrive con letras de oro; al wat die Ioffrou spreekt, zei hy, schrijftze met goude letteren. Ik ben gisteren by een van die sex geweest, daar van men het zelfde, met redelik bescheit, zou konnen zeggen. Doch, hoewel 'er onder 't vrougetimmer veel zijn die wel spreken, men vint 'er nochtans zeer weinig die wel schrijven. Waar uit of dit mach ontstaan? Laat 'er ons reden van zien te geven. Een ander breng zijn houtjen by; ik ontvou mijn gevoelen in de volgende regelen. Het verstand der vrouwen, dunkt my, den eersten aanval der Françoisen gelijk te wezen. Men zeit 'er van, dat zy in den beginne meer dan mannen zijn, doch in een handkeer, gaat die ziedende drifticheid over, en zy worden min als wijven. Nu; het spreken is een ding dat op een sprong dient te geschieden, en daar geswintheid voornamelik in gelt; het schrijven daarentegen moet met bedachtzaamheid toegaan, en qualik kan 'er de snelvoericheid wel in gedyen. Alzoo vrouwen dan tot haastige voorvallen goed zijn, en in dingen, die een ernstich overleg vereischen, weinig te passe ko- | |
| |
men; wat wonder kan het yemand schijnen dat zy wel spreken, en qualik schrijven? Dit antwoort kan mee gelden als men vraagt waar deur het gebeuren mag, dat den raad der vrouwen, die 'er stortelinx en onbedaght uitkomt, veeltijds beter is als die daarze zich op gescherpt hebben? Ik weet van een hoveling die gelast wier deze knoop te lossen, eer hem zijn pand, dat hy spelende verbeurt had, weergegeven zou worden; doch in plaats van antwoord, sprak hy haar die 't hem beval aldus aan: Mejoffrou, zei hy, om van de voorgestelde vraag pertinente reden te geven, is het noodig dat my tijd verleent wort om 'er op te denken: want wel is u bekent dat voorslagen van mannen zelden goed konnen wezen, zoo zy niet met een diepe bedachtsaamheid overleit zijn. Zoo was het dat hy zich ontsloegh van het geen hem scheen weinig tot der Iofferen lof te zullen gestrekken. Bescheidentlik voorwaar: want daar zijn tweederlei luiden, van de welke men niet als met zonderlinge eerbiedenis moet spreken; Princen en Iofferen. Dit strekt zich zoo ver uit, dat 'er zijn die het behoorlik houwen, dat men hen ook in dingen, daar zy zich in te buiten gaan, eenighsins gelijk geve. Op zulke wijze evenwel, en met zoo een voornemen, dat men ten voordeel der begane faalgreep yetwes vinde, dat hen met reden kon gaande maken om 'er de hand toe uit te strekken: want zoo doende zal men te wege brengen, dat bei deze personaadjen, genoeghsaam bewust dat zy 't om die oorzaak niet gedaan hebben, en gewaar wordende hoe men hen de gevoeghlikheid, op een aanminnige manier, bedektelik voorhouwt; dat zy, zeg ik, eenige knaging van gewisse zullen voelen, die hen in toekomstige tijden voor een heilzame waarschouwing zal dienen. Als een kint, dat noch aan de borst hangt, ziek is, doet men zijn zoogminne dranxkens innemen, die d'eigenschap hebben van dat quaad te genezen: op dat zy met de melk ingelijft, de kracht daar van, door 't middel dier vochtigheid, in 't lijf van het zuigelinxken passeere, dat onbequaam is om eenige artzenyen in haar eige na- | |
| |
tuur te nemen. De zelfde behendigheid moet men by Princen en Iofferen gebruiken. Heeft heur aanzienlikheid een misstaande kreuk, daarmenze geern van genezen zagh, men moet de middelen, daar toe dienende, deur tijtel van eerbiedenis, zoo toemaken en verwezenen, dat zy hen onvermerkelik ten boezem inslippen, als ontbloot van de bitterheid die artzenyen, in haar eigen aart genomen, aankleven. De voorzeiden Hoveling ging dan zeer vernuftelik te werk, mits dat hy 't antwoort liever van zijn hals schudde, dan dat hy yet gezeit zou hebben, dat niet ter eer van 't vrouwgetimmer geweest had. Indien ik mijn zelven in zoodanige gelegentheid vant, de Iofferlike achtbaarheid zou door mijn woorden niet vermindert, maar veel eer deftig vermeerdert worden. D'eerste invallen der vrouwen, schoot ik tot antwoord uit, zijn d'allerwijste, om dat zy enkelik, en zonder haar toedoen, van den hemel in hun brein gestort worden. Door de zoete invloeyingen, die haar van boven komen, weten zy dikwils een zaak zoo gelukkelik te beleiden, dat haar geen mannen, met al hun geploeghde wijsheid, zouden konnen opvolgen, ja zelfs beginnen. Hierom hadden de oude Duitschen geen ongelijk, die, in ongeziene toevallen zomtijds verlegen wezende, zich niet en ontzagen aan het goetdunken der vrouwen te gedragen, in de welke zy yet Goddelix hielden te schitteren. Tacitus leert het ons, van die strijtbare volkeren sprekende. Inesse foeminis sanctum aliquid & providum putant, inquit, nec aut consilia earum aspernantur, aut responsa negligunt. Dit is een punt dat meer, dan yetwes ter wereld, tot grootmaking van de vrouwelike sex kan dienen. Een Rabijn, die onder de Ioden van geen geringen aanzien is, schrijvende op de plaats die men Ioel cap. II, leest: Vwe jongelingen zullen gezichten zien, en uwe oude mannen zullen droomen droomen, besluit deur die woorden, dat jongelui veel naarder by de Goddelijke Majesteit worden gelaten, als oude doen; en dat zy een byzonderer wetenschap zijner geheimenissen hebben: want de kennis die men | |
| |
uit een visioen of gezicht trekt, is ongelijk netter en bescheidener, als zy die uit een droom hervoortkomt. Met al zoo wisse teikenen, en met meerder bevallikheid, zou men dit het vrougetimmer konnen toepassen. Want, ongetwijffelt is het een grooter teiken van by God in een goed blaatjen te staan, dat hy haar herssenen met wijze invallen onmiddelik beswangert, waar deur zy in schielike gebeurtenissen verwonderlik weten te schiften; als, dat mannen zonder aandachtigh gepeins, en langduurigh overleg, bekait staan. Daar zijn ontallike vertoogen van Ioffers, die zich in onverdachte toevallen sneedichlik hebben weten te redden. Ik zou 'er met statige konnen voortkomen, maar om den lezer vermaak aan te doen, behaaght het my nu, yet kluchtigs, dien aangaande, te verhalen.
A lady of great birth, great reputation,
Clothed in seemely, and most sumptuous fashion:
Wearing a border of rich pearle and stone,
Esteemed at a thousand crownes alone,
To see a certaine interlude, repaires,
Through a great prease, up a darke paire of staires.
Her page did beare a torch that burnt but dimly.
Two cozening mates, seeing her deckt so trimly,
Did place themselves upon the stayres to watch her,
And thus they laid their plot to cunny-catch her:
One should as 't were by chance strike out the light;
When th'other that should stand beneath her, might,
Attempt, (which modesty to suffer lothes)
Rudely to thrust his hands under her clothes;
That while her hands repeld such grosse disorders
His mate might quickly slip away the borders.
Now though this act to her was most displeasant,
Yet being wife (as womens wits are present:)
Straight on her borders both her hands she cast,
And with all her force she held them fast.
| |
| |
Villaines, she cryde, you would my borders have:
But I'le saue them, th'other it selfe can saue:
Thus, while the page had got more store of light,
The coozening mates, for feare slipt out of sight.
Thus her good wit, their cunning ouer-matcht.
Were not these conycatchers conycatcht?
De Heer Iohn Harrington, Engelsch Ridder, gewaaght van een groote Mevrou, die, zeer kostelik in de kleeren, een toonneelspel wou gaan zien. Tot dien einde boorde zy door een groote menighte van volk; en alzooze een zeer duisteren trap over moest, ging 'er een Pagie voor haar, met een aangesteken fakkel. Twee gaaudieven ziende, dat zy een bagge op de borst had, die wel duizend kroonen weerd was, begonnen dadelik op zoo schoone prooye te vlammen, en, om 'er meester van te worden, vondenze goed dezen listigen trek te gebruiken. Een van hun beiden, zou de toors, als by ongeluk, uitloopen, terwijl den anderen, beneden haar staande, zijn handen rouwelik onder heur kleeren zou steken, op dat zy de krachten t'zamen wringende om zoodanige onbehoorlikheid af te weeren, zijn maat ondertussen de Iuweelen mocht weghsnappen. Nu, hoewel dit leelik onbedrijf de kuische Ioffer ten hoogsten mishaaghde, nochtans wijs en deurslepen wezende, (gelijk als de vrouwen, zeit onzen Ridder, in schielike voorvallen zeer goed en deftig zijn,) smeet zy strax bei de handen op heur gesteenten, die met alle macht vast houwende; en, schreeudeze, schelmen als ghy bent, het is op mijn Iuweelen gemunt, doch ik zalze bewaren, het andere kan zijn zelven genoeg bewaren. Hier mede quam haar pagie, met de bernende fakkel, aangestreken, en dropen bei de rabauwen, uit vreeze, weg; hunn' oolike toeleg, door Mevrouws zonderlinge loosheid, overwonnen wezende. Wat dunkt u, lezer, waren bei deze gaaudieven niet aardichlik gegaaudieft? Ik oordeel ja. Om diergelijke ongemakken te voorkomen, doen de calçons of broexkens, die onze Iof- | |
| |
fers gebruiken, geen quaden dienst. Ongetwijffelt verzekeren zy haar tegen zommige weelderige quantjes en kriele stekelbaarsjes: want zoo zy de voorzeide gaaudieven wouden navolgen, nochtans zouden zy haar bloot vleis niet lichtelik konnen raken. Deze onderbroexkens daarenboven gestrekken ook om de Ioffers puntiger en netter te houwen, heur van stof, zoo wel als van koude, bewarende. Ook belettenze dat zy van peerden, wagenen, of andersins vallende, niet en toonen, hà krúptein ómmat' arsénôn chreôn: om de woorden van Euripides te gebruiken, daar hy spreekt van Polixenaas eerbaarheid; toen zelf, wanneer zy, gegrieft zijnde, dood ter eerde viel.
|
|