Een schoon ghestalt, Zeer licht vervalt. |
De deughd schijnt uyt met meerder toon / Gheherberght in een lichaem schoon. |
Het isser een, Met huyd en been. |
Des nachts zijn alle schaepen swart. |
Men vveet niet, als de keers is uyt, / Of schoon, of leelick is de bruyt. |
Des nachts zijn alle katten grauw. |
Daer is een kruyd dat mulier heet, / Wacht u daer van, want 'tdoet veel leet. |
De schoonheyd, zonder eer en deughd, / Is wijn verwaeyt, die niet en deught. |
Gheen schoon couleur, gheen vermeiljoen, / Dat niet een coorsjen uyt can doen. |
Dat jeughdighst is, en schoonste bloeyt, / Eerst welckert, en tot dorheyd spoeyt. |
Dat crachtigh is, en wonder heet, / Het vverckt en roert met gheen bescheet. |