Davids Psalmen, Gedicht, aen deene zijde, door Petrum Dathenum; aen dander zijde, door J. De Brune
(1650)–Johan de Brune (de Oude), Petrus Datheen– Auteursrechtvrij
[pagina 461]
| |
Een Lied Hammaaloth, van David.1 MYn hert is niet verheven, Heer,
Noch mijne ooghen zijn niet hoogh:
’k En trede oock in gheene zaeck
Te groot en wonderlick voor my.
Ga naar margenoot+ 2 Zoo ick mijn ziel niet hebb’ ghezet,
En die niet stil gehouden hebb’,
Gelijck als een ghespenet kind,
By zijne moeder, placht te doen!
Ga naar margenoot+ 3 Mijn ziele die is binnen my,
Gelijck een kind, het welck-men speent.
Ga naar margenoot+ Israël hope op den Heer,
Van nu aen tot in eeuwigheid.
|
|