Davids Psalmen, Gedicht, aen deene zijde, door Petrum Dathenum; aen dander zijde, door J. De Brune
(1650)–Johan de Brune (de Oude), Petrus Datheen– AuteursrechtvrijEen Psalm voor den Opper-zanghmeester, onder de kinderen van Korah.1 GHy zijt, Heer, gunstigh aen uw land geweest:
En ghy hebt Iacobs vanghenis ghewend:
Ghy hebt de misdaed uw’s volcks wegh-gedaen;
Ghy hebt all’ haere zonden over-deckt. Sela!
Ghy hebt all’ uwe gramschap wegh-ghedaen:
Ghy hebt u van de hitt’ uw’s toorns ghewend.
Brenght ons nu weder, ô God onzes heils,
En doet uw gramschap over ons te niet.
Ga naar margenoot+ 2 Zult ghy zoo eeuw’lick toornen teghens ons?
En zult ghy, van gheslachte tot gheslacht,
Noch meer uyt-strecken uw verbolgentheid?
Zult ghy ons ’t leven niet weer-geven, Heer:
Op dat uw volck in uw macht blijde zy?
Betoont ons, Heer, uw goedertierenheid,
En wilt ons geven uw behoudenis.
Ga naar margenoot+ ’k Zal hooren, wat God d’Heere spreken zal.
3 Hy zal van vrede spreken tot zijn volck,
En tot de me’-genooten van zijn gunst:
| |
[pagina 294]
| |
[Datheen]Gerechtigheyt van boven nedersiet.
Godt sal vruchten geven in overvloet,
Die ons dat aertrijcke voortbrengen moet,
In ’t regiment sal ’t oprechtelick staen,
Alle dingen sullen oock recht toegaen.
|
|