De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– Auteursrechtvrij
[fol T6v, p. 300]
| |
Een Psalm Davids. | |
§1HOort mijn ghebedt, Heer, neygt de ooren,
Tot mijne smeeckinghen: verhoort my,
Nae uwe waerheydt, nae uwe
Gherechtigheydt; ende en gaet nietGa naar margenoot+
Met uwen knecht in' het ghericht:
| |
§2Want niemant die leeft, zal rechtveerdigh
Voor u zijn. Want de vyandt vervolghtGa naar margenoot+
Mijn ziel; treedt mijn leven ter aerd',
Hy leght my neer in duysternissen,
Als die, welck' over langh' doodt zijn.
| |
§3Daerom werdt mijn gheest in my bedwelmt,
Mijn' herte is binnen my verbaest:Ga naar margenoot+
Ick ghedencke aen de daghen
Van voortijden: ick overleggheGa naar margenoot+
Alle uwe daden (o Heer!)
| |
§4Ick spreeck' van uwer handen wercken;
Ick breyde mijn' handen tot u uyt.Ga naar margenoot+
Mijne ziele die is voor u,
Ghelijck als een dorstigh landt. Sela!Ga naar margenoot+
Heer, hoort my haest: mijn gheest beswijckt.Ga naar margenoot+
| |
[fol T7r, p. 301]
| |
§5Verberght uw' aenghezicht' niet van my:
Want ick zoude hun ghelijck worden,
Die in den kuyl neder-daelen.Ga naar margenoot+
Doet my uwe goedertierenheydt,
(Vroegh) in den morghen-stondt hooren:
| |
§6Want ick betrouwe op u: maeckt my
Bekent den wegh, dien ick te gaen hebb'.Ga naar margenoot+
Want ick hef mijn' ziel op tot u.
Reddet my, o Heere, van mijne
Vijanden: by u schuyle ick.Ga naar margenoot+
| |
§7Leert my doen, dat u welbehaeghet:
Want ghy zijt mijn Godt. Vw' goede gheest
Leyde my, in een effen landt.
Maeckt ghij, o Heere, mij levendigh,
(End' dat) om uwes naems wille.Ga naar margenoot+
| |
§8Voert mijn ziele uijt de benautheijdt,
Om uw' gherechtigheijdt; end' roeijt uijt
Mijn vijanden, om uw' goedheijdt.Ga naar margenoot+
End' brenght-ze om, all' die mijn ziele
Benauwen: want ick ben uw knecht.
|
|