De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– AuteursrechtvrijEen onder-wijzinghe Davids: een ghebedt als hy in de speloncke was. | |
§1ICk riep, met mijn stemm' tot den Heer:
| |
[fol T6r, p. 299]
| |
Ick smeeckte, met mijne stemme,
Tot den Heere: ick storte uyt
Mijn klachte, voor zijn aenghezicht.
| |
§2Ick gaf voor zijn aenghezichte
Mijne benautheydt te kennen.Ga naar margenoot+
Als mijn gheest in my was bedwelmt;
Zoo hebt ghy mijnen padt ghekent:
| |
§3Zij hebben my een strick verberght,
Op den wegh, dien ick gaen zoude.Ga naar margenoot+
Ick zach ter rechter-handt, end' ziet,
Daer was niemant, die mij kende:
| |
§4Daer was voor my gheen ontvlieden:
Niemant zorghde voor mijne ziel.Ga naar margenoot+
'k Riep tot u, Heer, ick zeyd' ghy zijt
Mijn hoop', mijn deel, in't levens landt.Ga naar margenoot+
| |
§5Neemt achtinghe, op mijn gheschrey,Ga naar margenoot+
Want ick ben zeer uyt-ghemerghelt.
Reddet my van mijn vervolghers,
Want zy zijn machtigher, dan ick.
| |
§6Voert mijn ziel uyt de ghevangh'nis,
Om uwen naeme te loven.Ga naar margenoot+
De vrom' zullen my om-ringhen,
Wannneer ghij by my wel-doen zult.
|