De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– AuteursrechtvrijEen liedt, een Psalm Davids. | |
§1O Godt mijn herte is bereydt:
Ick zal zinghen, end' Psalm-zinghen,
Oock mijne eere. Waecket op,
Ghy luyte, ende harp': ick zal
In den dagheraedt op-waecken.
Ick zal u, onder de volcken,Ga naar margenoot+
| |
[fol P6r, p. 235]
| |
Loven, o Heere; ende ick zal
V Psalm-zinghen onder de natien.
| |
§2Want uwe goedertierenheydt
Is groot, boven de hemelen;
Ende uwe waerheydt, tot aen
De opper-wolcken. Verheft u,Ga naar margenoot+
O Godt, boven de hemelen;
End' uw eer over t gansch aerdrijck:
Op dat uw lieve bevrijt worden.
Behoudt met uw recht-hand, end hoort ons.
| |
§3Godt heeft in zijnen heylighdom
Ghesproken: dies zal ick van vreught
Springhen: Ick zal Sichem deijlen;
End het dal Succoth af-meten.
Gilead is mijn: ManasseGa naar margenoot+
Is mijne: ende Ephraim
Is mijns hoofts sterckte: Iuda is mijn
Wet-ghever: Moab is mijn wasch-pot.Ga naar margenoot+
| |
§4'K zal op Edom mijn schoe werpen;
Over Palestina juijghen.
Wie zal my voeren in de StadtGa naar margenoot+
Van sterckte? Wie zal mij leijden
Tot in Edom? Sult ghij 't niet zijn,
O Godt, die ons verstooten hadt?
Ende die niet, o Godt, en waeret
Met ons heijr-krachten, uijt-ghetoghen?
| |
§5Gheeft ons hulp uijt de benautheydt:
| |
[fol P6v, p. 236]
| |
Want 's menschen heijl is ijdelheidt.
In Godt zullen wij doen gheweldt,
End' hij zal ons' druckers vertreen'.
|