De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– Auteursrechtvrij
[fol M5v, p. 186]
| |
Een onderwijzinghe Ethans des Ezrahiters. | |
§1ICk zal de goedertierenheden des Heeren
Eeuwelicken zinghen: ick zal uwe waerheydt
Met mijn mont bekent maken van geslacht tot geslacht
Want ick hebbe ghezeyt; uwe goedertierenheydt
Die zal in der eeuwigheyt op-gebouwet worden.
In de hemelen hebt ghy uw' waerheyt bevestigt.
| |
§2Ick hebb' met mijn verkoren een verbont gemaectGa naar margenoot+
Ick hebbe aen mijnen knecht David ghezworen:
Ick zal uw zaet tot in eeuwicheydt bevestighen;
End' uwen throon op-bouwen van gheslacht tot gheslacht. Sela!
Dies loven, Heer, de Hemelen uwe wonderen:Ga naar margenoot+
Oock is uw trouw' in de ghemeynte der heyligen.
| |
§3.1[3]Want* wie zal in hemel met d'Heer geschat worden?
(Wie) is den Heere gelijck, onder de stercke?
God is groot'licks geducht in den raet der heyligen,Ga naar margenoot+
End' vreezelick boven alle die rondom hem zijn.Ga naar margenoot+
O Heere Godt der heyrscharen, wie is ghelijck ghy
Grootmachtigh, o Heer? end' uwe trou is rondom u.
| |
[fol M6r, p. 187]
| |
§4Ghy heerscht over de op-geblasentheyt der zee:Ga naar margenoot+
Als haer baren zich verheffen, zoo stilt ghy-ze.
Ghy hebt Rachab verbrijselt als een verslagenen:
Ghy hebt uw' vyanden, met den arm uws krachts, verstroyt.
De Hemel is uwe, ooc is de aerde uwe;
De weereldt, ende hare volheyt hebt ghy gegront.
| |
§5Het noorden, ende 't zuyden hebt ghy gheschapen:Ga naar margenoot+
Thabor ende Hermon juyghen in uwen naem.
Gy hebt eenen arm met mogentheit uw hand is sterc,
Vw' rechterhand is hoog: gerechtigheyt end' gericht
Zijn de vastigheyt uwes throons: goedertierenheit
Ende waerheydt gaen voor uw aengesichte henen.
| |
§6Wel geluckzaligh is 't volck, 'twelck het geclanck kent.Ga naar margenoot+
Zy zullen, Heer, in't licht uws* aenschijns wandelen
Zy zullen zich all' den dach in uw' naem verheugen.
Ende door uwe gerechtigheyt verhooght worden.
Want ghy zijt de heerelickheyt van haere sterckte:
End' met uw' behagen zal onzen hoorn verhoogt zijn.Ga naar margenoot+
| |
§7Want onze schildt die is van den Heere; ende
Ons' Koninck is van de heylighen Israels.
Als doe hebt ghy (Heer) in een gezichte gesproken,Ga naar margenoot+
Van uwen heyligen, ende gezeyt: ick hebbe,Ga naar margenoot+
By eenen heldt, hulpe bestelt: ende ick hebbe
Eenen verkorenen, uyt den volcke, verhooghet.
| |
§8Ick hebbe mijnen knecht David uyt-gevonden:
Ick hebb' hem met mijn' heyligh' olie gezalftGa naar margenoot+
Met den welcken mijne hand zal gevestight blijven
Ooc zoo zal hem mijnen arm verstercken. geen vyand
En zal hem als een-schult-heer-dringen; end' de zone
Der on-gerechtheyt en zal hem niet onder drucken.
| |
[fol M6v, p. 188]
| |
§9Maer ick zal, voor zijn aenghezicht' zijn vyandenGa naar margenoot+
Verpletten, end' die hem haeten zal ick plaghen:
End' mijne waerheyt, end' mijne goedertierenheyt
Zullen met hem zijn: end' zijn hoorn zal in mijnen naem
Verhooght zijn; end' ic zal zijn hand in de zee zetten,
Ende zijne rechter-handt tot aen de rivieren.
| |
§10Hy zal my noemen; gy zijt mijn Vader, mijn Godt,Ga naar margenoot+
Ende de rots-steen mijnder behoudenisse.
Oock zal ick hem ten eerst-geboren zone stellen:
Ten hooghsten, over de koninghen van der aerde.
Ic zal hem mijn' goedertierenheyt eeuw'lic houden,
Ende mijn verbondt zal aen hem bevestigt blijven.
| |
§11Ende ick zal zijn zaet in eeuwigheydt zetten:Ga naar margenoot+
End' zijnen throon, als de daghen der hemelen.Ga naar margenoot+
Indien zijne kinderen mijne wet verlaten,
Ende zy in mijne rechten niet en wandelen:
Indien zy mijne inzettinghen ont-heylighen,
Ende mijne geboden niet en onderhouden:
| |
§12Zoo zal ic haer over-tredingh', met de roede,Ga naar margenoot+
Bezoecken; end' haer ongerechtheyt met plaghen.
Maer mijn goetgunstigeyt zal ic van hem niet nemen
Noch en zal in mijne getrouwigheydt niet feylen.
Ick zal mijn verbondt niet ontheylighen: ende dat
Vyt mijn lippen gegaen is, zal ick niet verand'ren.
| |
§13Ick hebb' eens, by mijne heyligheidt, ghezworen:Ga naar margenoot+
Zoo ic aen David lieg! zijn zaet zal eeuw'lick* zijn:
Ende zijn throon zal voor my zijn gelijck de zonne.
Hij zal eeuw'lick bevestight zijn gelijck de maene:
Ende de getuyge in den hemel is getrouw. Sela!
Maer gij hebt hem verstooten, ende hem verworpen:Ga naar margenoot+
| |
[fol M7r, p. 189]
| |
§14Ghy zijt gram geweest tegen uwen gezalfden.
Gy hebt het verbondt uwes knechts te niet gedaen.
Ghy hebt zijn kroone ont-heylight, tegen de aerde.
Ghy hebt alle zijne heymingen door-gebroken.
Ghy hebt zijne vestingen ter neder geworpen.
Al die den wegh voor-by gingen, hebben hem gherooft.Ga naar margenoot+
| |
§15Hy is zijne nae-buyren tot een smaet geweest:
Ghy hebt de rechter-hand zijner weer-partijders
Verhooght: ghy hebt alle zijne vyanden verblijdt;
Gy hebt ooc de scherpte zijnes zweerts om-gevouwen:
Ende gy en hebt hem (ooc) niet staende gehouden
In den strijt: ghy hebt zijne schoonheydt doen op-houden.Ga naar margenoot+
| |
§16End' gy hebt zijnen throon ter aerd' neer-gestooten:
Gy hebt de dagen zijner jonckheydt verkortet.
Gy hebt hem met beschaemtheyt om-getogen. Sela!
Hoe langhe, o Heere, zult ghy u steets verbergen?
Zal uwen heeten toorne branden, gelijck een vier?
Gedencket, van hoedanige eeuwe dat ick ben.Ga naar margenoot+
| |
§17Waerom zoud gy vergeeffs alle 's menschen kind'ren
Geschapen hebben? welck is doch de man die leeft
End' die den doodt niet zien en zal? die zijne ziele
Van het gewelt des grafs (oyt) bevrijden zal. Sela!
Heer' waer zijn' uwe voorighe goet-gunstigheden,
(Die) gy, by uwe trouwe, David gezworen hebt?
| |
§18Gedencket, Heere, aen den smaet uwer knechten;
Dien ic draeg' in mijn schoot, aller groote volck'ren:Ga naar margenoot+
Daer-mede, o Heere, uwe tegen-partijders
Lasteren; daer mede zy lieden de voetstappen
Van uwen gezalfden lasteren. Gelovet zy
De Heere inder eeuwigheyt. Amen, jae amen.
|
|