| |
| |
| |
4 Zomer 1939
Gedreven door heimwee naar het oude Europa, vestigt Thomas Mann zich op 15 juni 1939 met zijn familie in Grand Hôtel Huis ter Duin in Noordwijk aan Zee. Hij wil er de zomermaanden in rust doorbrengen. Dit strandhotel is al vanaf de opening in 1887 een geliefd vakantieoord bij de binnen- en buitenlandse adel en gegoede burgerij. Mann, die er na 1939 nog in 1947 en 1955 zal terugkeren, over de atmosfeer aldaar: ‘Auch der Seewind ist voll Kindheitsaroma und das Arbeiten im Strandkorb beim isolierenden Rauschen der Brandung ist eine höchst sympathische Situation.’ Het ‘Arbeiten’ bestaat voor hem op dat moment voornamelijk uit de roman Lotte in Weimar, zijn Goethe-roman.
Hoewel het de bedoeling is om in Nederland ‘incognito’ uit te rusten van de vermoeiende activiteiten in Amerika, wordt Mann tijdens zijn verblijf toch door de pers ontdekt. Ter Braak kan dan ook, na zijn eerste bezoek op 29 juni, zonder gewetensbezwaren in Het Vaderland van 4 juli, in Thomas Mann in ons land, schrijven dat de bekende Duitse
| |
| |
emigrant in Noordwijk is: ‘(...) hij, de verbannene, tracht aan de overzijde van de Oceaan te doen wat er te doen is: hij strijdt voor het behoud en de vernieuwing van de humanistische internationale (of liever: bovennationale) cultuur, waarvan de stem in eigen land niet meer gehoord mag worden.’ En verder: ‘Uiteraard spreekt men in deze tijd in de eerste plaats over “de toestand”; maar de politiek brengt Mann vanzelf op het drama der cultuur en de toekomst van de geest. (...) een onuitroeibaar vertrouwen in de mogelijkheden van de geest; dat is misschien de enige houding waarmee men tegenwoordig kan leven, dat is ook het minimum. (...) de strijdbare houding, die eigenlijk zo slecht past bij zijn temperament werd opgedrongen door machten, waartegenover neutraliteit en toeschouwerschap onmogelijk zijn.’
Het is de tweede keer dat de schrijvers elkaar ontmoeten. Het citaat maakt tevens duidelijk hoezeer de noodzaak tot handelen tot Ter Braak is doorgedrongen. De nihilistische twijfel is ten einde.
Mann noteert 's avonds na de hernieuwde ontmoeting in zijn dagboek: ‘Zum Thee Menno ter Braak. Verabredung mit ihm für Den Haag.’ De afspraak betreft een bezoek aan het Mauritshuis. Op 19 juli is het zover. Mann: ‘(...) Fahrt nach dem Haag, wo ter Braak uns am Mauritius Haus erwartete. Besichtigung der Galerie. Rätsel der Blüte und des Verblühens der holländ. Malerei.’ Mann en zijn vrouw Katia bekijken onder begeleiding van Ter Braak de schilderijencollectie van het museum. Ter Braak aan Greshoff hierover: ‘Ik leidde Z.Ed. rond door het Mauritshuis, waar hij vooral lange tijd vertoefde
| |
| |
voor Rembrandt en... Cornelis Troost!’
De schilder en fotograaf Paul Citroen leest in de krant dat Mann in het land is. Citroen heeft de schrijver in 1936 al eens in Küsnacht bezocht en is met hem bevriend geraakt. Van Klaus en Erika heeft hij portretten gemaakt die Mann zeer waardeert. Citroen: ‘Zu Anfang Juli erfuhr ich aus den Zeitungen, dass Thomas Mann und seine Frau im Lande seien, ferienhalber sozusagen: man sah sie auf Fotos am Nordseestrand, am Frühstückstisch im Hotel, oder bei einem Besuch im Mauritshuis und zwar dort in Gesellschaft Menno ter Braaks. Ich fasste Mut und bat um eine Porträtsitzung (...).’
Mann staat toe dat Citroen hem tekent en nodigt hem uit om op 21 juli thee te komen drinken. Citroen vreest niet aan tekenen toe te komen wanneer hij ook met Mann moet converseren; hij vraagt Ter Braak om mee te gaan, zodat hij zich volledig op zijn werk kan concentreren.
Citroen: ‘(...) so sassen wir denn eines Julinachmittags auf der wundervollen, hoch über dem Meer auf den Dünen gelegenen Terrasse des Huis ter Duin bei der Musik der Hotelkapelle zu viert um einen Tisch, Frau Mann versorgte uns mit Thee und Kuchen, Ter Braak und Mann sprachen über “alles mögliche” - ich hörte unter anderen den Namen Nietzsche, und das der Zarathustra bereits zu seinen nicht mehr ernstzunehmenden Werken zu rechnen sei, da er schon deutlich die Zeichen des Grössenwahns trage - und ich zeichnete mit Bleistift “ein bischen” auf einem grossen Zeichenblock, mehr als lebensgrosse Porträtskizzen, während das Modell redete, Thee trank, eine Zigarre rauchte und eigentlich keinen Augenblick still sass.’ Paul Citroen be- | |
| |
zoekt Mann nog een paar keer om zijn portretten te voltooien.
Mann schrijft 's avonds in zijn dagboek: ‘Thee auf der Terrasse. Dazu ter Braak und der Maler Citroen, der Zeichnungen von mir machte. Unterhaltung mit ter Braak über Nietzsche, über Religionen, Christentum. Das skurrile Sektenwesen Hollands.’ Met dit laatste bedoelt Mann de verzuiling, die zijn lachlust opwekt.
Waarschijnlijk krijgt Ter Braak tijdens deze ontmoeting een essay over de filosoof Schopenhauer ter lezing mee, want enkele dagen later, op 24 juli, ontvangt Mann een brief van hem: ‘Den Sonntag verbracht mit Ihrem “Schopenhauer”. (...) Man fühlt, dass Schopenhauer für Sie, genau wie für Nietzsche, ganz persönlich geschrieben hat, und dass Sie eigentlich in ihm sich selbst immer von neuem entdecken; ich spüre wenigstens viel “Autobiografisches” in diesem Schopenhauer-Porträt; besonders das Leitmotiv, “Schopenhauers Pessimismus, das ist seine Humanität”, ist doch wohl Ihr eigenes Problem. Gewissermassen wird es sicherlich das Problem aller Leute sein, die in Europa jetzt gegen die nazistische Nietzschefälschung kämpfen, gegen alles, was einen Nietzsche ohne Pessimismus und ohne Humanität (d.h. ohne Schopenhauer) zu konstruieren versucht.’
Mann antwoordt nog dezelfde dag met een brief: ‘Ihre lebendige Anteilnahme am “Schopenhauer” war mir eine grosse Freude.’ En in zijn dagboek schrijft hij: ‘Erfreulicher Brief von ter Braak über den “Schopenhauer”.’
De filosoof Schopenhauer, de ‘voorloper’ van Nietzsche, wordt door Thomas Mann gezien als de
| |
| |
schakel tussen Goethe en Nietzsche. Het humanisme van Goethe wordt, in combinatie met het pessimisme van Schopenhauer, door Nietzsche verder ontwikkeld. Dit humanisme en pessimisme werd door de nazi's ‘verwijderd’. De strijd van Nietzsche met deze polen, projecteert Ter Braak op het literaire en politieke dilemma van Mann, èn op zichzelf wanneer hij zoals hierboven schrijft: ‘(...) sicherlich das Problem aller Leute (...) die in Europa jetzt gegen die nazistische Nietzschefälschung kämpfen (...).’
Op 25 juli noteert Mann in zijn dagboek: ‘Einladung der Künstler-Genossenschaft im Haag.’ Menno ter Braak heeft op 29 juli, in het kader van zijn Kunstenaarscentrum voor geestelijke weerbaarheid, een huldiging voor Mann in de Pulchri-Studio in Den Haag georganiseerd. Mann: ‘3 Uhr zum Pulchri Studio, Empfang des Kunstenaars Centrum voor Geestelüke Veerbaarheid. Gedrängtes Auditorium (...).’
Ter Braak, later in Thomas Mann gehuldigd in Het Vaderland: ‘Het was voor een tot de laatste plaats bezette zaal dat gisteren Thomas Mann in Pulchri (...) is ontvangen en toegesproken. De schrijver, die vergezeld was van zijn echtgenote, heeft gelegenheid gehad velen de hand te drukken, onder wie vertegenwoordigers van allerlei kunsten en talrijke intellectuelen. Wij zagen, ondanks de vacantie, vele schrijvers, toneelspelers en beeldende kunstenaars, die zich aan de heer en mevrouw Mann lieten voorstellen. Onder hen werden opgemerkt Constant van Wessem, Ben van Eysselstein, Corn. Veth, Jan Poortenaar, G. van Hulzen, Fenna
| |
| |
de Meyier, Tony de Ridder, Dr H.H.E. van Gelder, Jan Musch, Paul Huf, J. van Elsäcker en vele anderen.’
Garmt Stuiveling, oprichter van het Kunstenaarscentrum, heet de schrijver welkom. Hij prijst Mann als symbool van een ander Duitsland, ‘en dus ook van een ander Europa’. En: ‘Strijdbaar humanisme is noodzakelijk; het is de enige weerbaarheid die ons redden kan van de ondergang.’ Ook Ter Braak zelf houdt een toespraak: ‘De nieuwe geest, waarover wij spreken, moeten wij met woorden aanduiden die hun eigenlijke zin hebben verloren: conservatisme - revolutie, aristocratie - democratie. Bij Thomas Mann vindt men een dergelijk begrippenpaar reeds in de figuren van Settembrini en Naphta (in Der Zauberberg), maar na 1933 heeft hij, die als kunstenaar vooral een onpolitieke geest is, zich met een politieke richting moeten identificeren.’ Ter Braak maakt gewag van ‘de grote morele autoriteit die Mann in gans democratisch Europa geniet en die hij juist te danken heeft aan zijn afkeer van woorden zonder begrip (...).’
Ter Braak legt hier wederom de nadruk op het ‘handelen’, het kiezen voor een politieke richting. Thomas Mann bevestigt dit in zijn antwoord op de redevoeringen. Na een uitvoerig dankwoord aan de kunstenaars en aan Nederland - ‘Ik bewonder de strijdbare democratie van Holland’ - verantwoordt hij zijn uiteindelijke keuze: ‘Wij hebben in de laatste tijd een verandering zien plaatsgrijpen die karakteristiek is voor de Europese geest. Geestelijke vrijheid verdedigen wil niet zeggen de absolute tolerantie voorstaan, want de geestelijke vrijheid heeft thans haar verbitterde vijanden. Omdat wij dat weten,
| |
| |
weten wij ook weer wat goed en kwaad is. Het kwaad heeft zich zo duidelijk geopenbaard dat wij vereenvoudigend voor het goed kunnen strijden zonder beneden ons niveau af te dalen. Dat is de wijze waarop de geest zich “rebarbarisiert”. Er is in deze tijd een geluk: dat wij onze sceptische schuchterheid hebben afgeleerd, dat wij de rol van David tegen Goliath, van St Joris tegen de draak, weer ten volle hebben leren begrijpen’, aldus Mann.
Ter Braak in zijn bespreking: ‘lange en geestdriftige toejuichingen.’
Na Nietzsche was het ‘kwaad’, gelijk met de christelijke moraal, verdwenen; hij had het morele onderscheid ‘goed en kwaad’, dat alleen kan worden gemaakt vanuit een waarheidspretentie, ontmaskerd als een leugen. De nihilist staat zonder moreel houvast in de wereld. Maar: wordt de geestelijke vrijheid van de nihilist bedreigd, dan is het zaak de termen weer te hanteren om een catastrofe te voorkomen.
Mann noteert die avond in zijn dagboek: ‘(...) vortreffliche Ansprachen junger freigesinnter Schriftsteller, ter Braaks, eines Literarhistorikers, einer pazifistischen Frau. Ich sprach nach dem Thee. Geschenk eines Buches “Panorama de la Littérature Hollandaise” mit den Signierungen der Redner. Viele Vorstellungen.’ Twee dagen later: ‘“Het Vaderland” mit Bericht über die “Huldigung” u. dem Aufsatz über “Schopenhauer” von ter Braak.’
Dit is de laatste keer dat Mann en Ter Braak elkaar ontmoeten. Op 5 augustus reist de familie naar Zürich, Londen en Zweden, waar ze tijdens het uitbreken van de oorlog verblijven. Eind september keren de Manns weer terug naar de Verenigde Staten.
| |
| |
Nog in 1939 verschijnt Lotte in Weimar van Mann, de roman waar hij in Noordwijk ‘im Strandkorb’ aan werkte. Ter Braak recenseert het boek in Het Vaderland van 30 en 31 maart 1940 onder de titel: Goethe en Weimar: ‘Men kan van die stijl houden of niet: dat is een andere quaestie; maar aan de eersterangsheid en het meesterschap twijfelen kan, dunkt mij, alleen iemand, die niet weet wat goed schrijven is.’ Opmerkelijk is dat Ter Braak eerder moeite had met de wijdlopige stijl van Mann. In Het tweede gezicht in 1935 schrijft hij nog: ‘Het rustigde-tijd-hebben en dùs eens gaan “uitpakken”: dit parvenu-instinct hindert mij zowel in Feuchtwangers “Erfolg” als in Döblins “Berlin Alexanderplatz”; het hindert mij zelfs in een zo oneindig belangrijker werk als “Der Zauberberg”, waarin Thomas Mann de genoegens van de encyclopaedische fijnproever met die van de langzame bourgeois heeft verenigd.’ Met andere woorden: bijna gaat de ‘vent’ verloren in de grote hoeveelheid ‘vorm’, en deze kritiek lezen we ook enigszins in bovenstaande opmerkingen over Lotte in Weimar.
Toch doet Ter Braak veel moeite om uit te leggen waarom Mann zich zijn stijl kan veroorloven, en waarom hijzelf als ‘ventist’ de vorm van Manns werken zo bewondert. Twee keer in 1935 en een keer in 1938 schrijft hij, in verband met publikaties van Mann, een en dezelfde alinea: ‘(...) door zijn indirecte manier van reageren, door zijn verliefdheid op de vorm, door het gemak ook, waarmee hij zich aanvlijt tegen een onderwerp en er alle rondingen en geledingen van in zijn beheerste zinnen laat raden, loopt hij ieder ogenblik gevaar zich te verliezen in de bekoringen van dit vormelement
| |
| |
en zijn “inhoud” kwijt te raken. (...) hij kent zichzelf als de representant van de burgerlijke maatschappij, die, zelfs waar hij de grenzen der burgerlijkheid nadert en overschrijdt, door en door een burger blijft. Deze zelfkennis is het, die Mann ervoor behoedt te gronde te gaan aan preciositeit en omslachtige verfijning, die kenmerkend zijn voor zijn stijl. Hoezeer hij zich ook moge verlustigen in de luxe van de vorm, hij keert telkens weer op zijn schreden terug, omdat hij geen snob en geen prots is (...).’
Ter Braak heeft die waardering voor de stijl van Mann duidelijk op zichzelf moeten veroveren. De wijze waarop stijl en inhoud in de werken van Mann met elkaar zijn vervlochten, heeft zijn te rigide scheiding tussen vorm en inhoud op de proef gesteld en hij moet achteraf bekennen: ‘Mann vindt zijn eigenlijke “inhoud” eerst in de “vorm”.’
Over de verhouding tussen Goethe en Mann schrijft Ter Braak in de recensie: ‘Als men dan ook spreekt van verwantschap tussen Goethe en Thomas Mann (...), dan moet men voorop stellen, dat deze verwantschap alleen kan bestaan in de “Widerspruch”. Ook Mann kwam door zijn “kerndeutschen Unpatriotismus” geïsoleerd te staan van zijn land’, maar anders dan Goethe, werd Mann ‘tegen veel van zijn instincten in gedwongen tot emigratie en tot democratisch leiderschap buiten de Duitse grenzen, in Amerika zelfs.’ Ziehier een van de vele paradoxen waarin Thomas Mann terecht is gekomen. Ter Braak: ‘Mann is allerminst een copie van Goethe; hij is een geestverwant in ironie, in “Widerspruch”, in onherhaalbaarheid (...).’
Lotte in Weimar gaat over de positie van een grote kunstenaar die, door zijn ontwikkeling, van zich- | |
| |
zelf en van zijn omgeving vervreemdt. Goethe representeert het genie, de publieke persoon, maar achter dit genie staat een andere Goethe, de mens; deze twee vormen een tegenstelling die door het verstrijken van de tijd alleen maar scherper wordt. Ter Braak: ‘Deze roman (...) tracht door te dringen in het probleem van subjectiviteit en objectiviteit, van wording en gewordene, van mogelijkheid en werkelijkheid, van genie en alledaagsheid, van officieuze en officiële persoonlijkheid. Alles samengevat: dit is het probleem van de tijd, van zijn onherhaalbaarheid en onherstelbaarheid, van blijven, overgaan en vergaan, van de metamorphose.’
Thomas Mann leest in Amerika deze recensie en hij is zeer onder de indruk van de interpretatie, ‘Ter Braaks Artikel durchgegangen, der Schönes über die “Verwandtschaft” sagt, über das gelungene “Abenteuer” des VII. Kapitels und “Goethe-Musik”.’ Op 8 mei 1940 stuurt hij een brief als dankwoord: ‘Ihr Artikel, eine meisterhafte Analyse dieses sonderbaren Produkts unter dem positiven Gesichtspunkt, wird immer ein Glanz- und Kapital-Stück meiner kleinen Sammlung von Dokumente über “Lotte” bilden (...).’ Mann roept ook nog herinneringen op aan de tijd in Nederland: ‘Weit, weit liegen die herrlichen Wochen von Noordwijk zurück, denen ich es verdanke, dass “Lotte” im Herbst erscheinen konnte, und unser reizendes kleines Fest im Schriftsteller Club.’ Ter Braak zal de brief niet meer onder ogen krijgen.
|
|