| |
| |
| |
V.
- Tktktktktk!... tkke...
- O ja. - Bent u daar juffrouw Joosten?
Het kantoor. Het kantoor verdrinkt in wit licht. Achter hun ruiten, die telkens even sidderen, zwemmen de teekenaars voorbij, en Bus, en Blok, mijn vennoot, die, van gewichtigheid gezwollen - hij heeft zoo juist de aanbestedings-stukken ingediend - recht door gaat naar zijn privévertrekken.
In mijn nabijheid schemert juffrouw Joosten's lieve gezichtje. Het wacht, ik ben vergeten waarom.
Iets hindert...
Philine, alléén met Maarten in zijn huis? Het Fordje? Pregel, de vlegel Pregel? De priegel Pregel? Hij maakt mij kregel, zijn naam alreeds.
Wat doet Jeanne brieven te wisselen met hem?
...Jeanne?...
Jeanne wisselt met iedereen brieven - och kom! Zij wisselt brieven met mij, waarom dan niet met anderen.
- Ja, juffrouw Joosten. Morisson & Co. moeten nog antwoord hebben. - Neemt u even op.
| |
| |
Ik klets een brief over metaalspecie. Wij hebben het genoegen, en wij hebben de eer...
- Meteen maar aan Gebroeders Leepel, gaat in één moeite door. Denkt u erom: Leepel met twee ee's, daar zijn ze gevoelig voor.
Een klein lichtje gaat op in juffrouw Joosten's gezichtje. Het is prettig zoo.
Wij werken naarstig aan Gebroeders Leepel's brief. ‘In het bezit uwer geachte letteren...’
- Waarom wacht u, juffrouw Joosten?
- Ik heb: letteren.
- Dat is idioot: letteren.
- Het wordt altijd zoo geschreven.
- Daarom is het niet minder idioot. Wanneer men een woord aankijkt, wordt het idioot. Hebt u weleens een woord zoo aangekeken? Het woord ‘liefde’ bijvoorbeeld?
- ...
- Wanneer ik weer ‘letteren’ zeg, maakt u er dan maar iets anders van.
- ‘Schrijven,’ ‘brief’....
- Wat u maar wil. Hier worden voortaan geen letteren meer geschreven.
Dit dagwerk doet mij zweeten. Afkeer, neen angst. En schaamte. Het maakt mij stompzinnig. Wat dan? Liever met juffrouw Tersteghe - met Jeanne, ja ja! - boomen over hedendaagsche schilderderij?
Zij zegt scherpe dingen, en die flitsend juist zijn: Philine's bemoeihonger...
| |
| |
Eén zoo'n woord kan een leven - ons samenleven - belichten.
...wat moet Philine nu weer met die juffrouw Van Galen? Wij zijn, dacht ik, gescheiden....
Waarom tikt juffrouw Joosten niet? Zij kan zoo onzijdig zitten wachten, een afwezigheid die hindert.
- ...?
- Ik heb er ‘brief’ van gemaakt, mijnheer. ‘In het bezit van uw geachten brief...’
- ‘geachte brief’... nee... zet u in vredesnaam maar weer ‘letteren’, dat zijn ze zoo gewoon. Wacht even: ‘geachte letteren’... de narigheid zit, geloof ik, in ‘geachte’, - zonder franje dan: ‘in het bezit van uw brief onder dagteekening...’
- U weet dat mijnheer Blok gesteld is op...
- Mijnheer Blok kan naar de weerlicht loopen.
Nu heb ik haar ontsteld, ik zal dat moeten in orde brengen. Ja, Blok heeft graag de oude opsierselen in onze zakenbrieven. Het kost niets, zegt hij, en de menschen zijn er gelukkig mee. Zij merken het niet op wanneer zij krijgen wat hun toekomt, maar zouden het missen, wanneer zij het niet kregen. En zoo zal het wel zijn. Zakendoen, beweert hij, is menschenkennis gebruiken. Menschenkennis! Wat zou ik ervan terecht brengen zonder zijn leepe hulp?
- Ja, dan zullen wij ons richten naar de inzichten van mijnheer Blok, juffrouw Joosten. Wanneer hij weigerde de brieven te teekenen, wat moesten we dan? Laat u niet hinderen door mijn gezeur en herstel de
| |
| |
‘geachte letteren’. Die Gebroeders Leepel zijn niet meer dan geachte letteren waard, al was het alleen om hun overbodige e. - Hebt u gister prettig gedanst, juffrouw Joosten?
Haar gezichtje zwelt in bessenvla. En ze flirt:
- Hoe weet u dat ik gedanst heb?
- Ik houd u voor een meisje van uw tijd. Meisjes van dezen tijd dansen. Zelfstandige meisjes van dezen tijd dansen op eigen beenen.
Wij vinden het grappig.
- Ik, juffrouw Joosten, heb gister de charleston zien dansen. Neen, zelf meegedaan. Met allen eerbied voor mijn gewichtigheid - kunt u je mij nog als patroon voorstellen, charleston dansende? - moet ik bekennen: ik heb zelf meegedaan. Iemand had mij zóó midden om mijn lichaam vast en rammelde, rammelde, of ik door een zeef heen moest. Kunt u je dat voorstellen, juffrouw Joosten en den verschuldigden eerbied voor mij behouden?
Zij ontwijkt niet onaardig:
- Ik geloof niet, dat mijnheer Blok charleston dansen zou.
Samen hebben wij pret over Blok en charleston en over de geachte letteren aan Gebroeders Leepel met hun twee ee's.
Ineens zie ik haar bleek worden, zij lijkt te slinken. Dat heeft zij vaker den laatsten tijd. Verzorgt zij zich wel goed? Chlorose... of liefde met d.e.? Wat gaan mij die dingen aan...
| |
| |
Meestal merk ik haar niet, zie haar niet als jonge vrouw leven in mijn nabijheid. De werkgever, de tikjuffrouw. Toch vind ik het wel prettig dat zij een aardig gezichtje heeft. Zij kleedt zich goed in zwart fluweel met Iersche kraagjes. Dat weet ik toch. Ik bezie haar als een aangenaam meubelstuk, waarvan men de houding, de stof, de bruikbaarheid bewondert. Soms - niet altijd - bekijk ik haar als een man. En weerhield mij niet de weerzin jegens dien andere: - Bus, onze chef-de-bureau, getrouwd man van middelbare jaren, die zich vergrijpt aan een aankomend werkstertje op de teekenkamer... zijn opgezet gezicht, zijn roode oogen, het vaag-dreigend gezwollene van zijn gang, wanneer hij, behoedzaam of het niemand zag, langs haar draalt om haar hals te streelen - bah! walgelijk zijn mannen!
- U moet flink eten, juffrouw Joosten. Doet u dat wel?
Haar oogen blinken open. Dankbaarheid, verwachting.
- Wat ziet u weer betrokken.
- Zal wel overgaan. Dank u.
Zij weet haar houding niet, hamert maar wat los op de toetsen.
- Let u er maar niet op, het zal werkelijk wel overgaan.
Om ons, benauwd, perst de kubus van het vertrek. Wij schamen ons. Er gebeuren weer, in de teekenkamer, schemerende dingen. Menschen die voorbijgaan, maar ik onderscheid ze niet.
| |
| |
Kunnen een man en een jonge vrouw niet samen zijn, zonder...
Geërgerd - ben ik dan een vlegel van twintig? - spring ik uit mijn stoel, treed met deftige stappen Blok's kamer binnen. Hier wordt gewerkt. Hier wordt alleen gewerkt. Het is of ik een schoollokaal betreed.
- Ja? - zegt Blok, boven zijn paperassen.
- Heb je de aanbestedings-stukken ingeleverd?
Thans eerst, opziende, herkent hij mij.
- O ja. - Natuurlijk.
‘Natuurlijk’ klinkt korzelig, een verwijt. Blok vergeet nooit iets, zeker niet zulke dingen van belang.
- Krijgen wij 't?
- Coops & Braak dingen mee.
- Geen plokje?
- Je weet, die houden zich er buiten.
- Ze toonen karakter. 't Is infaam geknoei.
Ik weet, Blok te hinderen. Ik heb daar nu zin in. Hij vindt afspraken bij aanbestedingen niet erg. Een gewoonte. Wat eenmaal in de dingen en de menschen ligt, aanvaardt hij zonder oordeel. Aan moraal heeft, meent hij, een koopman niets.
- Karakter? Heb karakter in je eene hand en s.... in je andere. Zie dan waar je 't meeste hebt.
De tikjuffrouwen lachen om zijn grove mop. Hij zelf ook.
- Laten we daar niet over harrewarren. Wat is je indruk?
| |
| |
- Krijgen we.
- Denk je?
- Zeker.
Ik ben teleurgesteld. Als wij het krijgen kan ik niet weg. Niet naar mijn kleine steden van Italië.
En ik weet ook, dat ik niet meer zooveel lust heb naar Italië te gaan.
Blok lijkt er iets van te raden.
- Zal véél werk geven.
- O ja.
- Is je dat niet welkom?
Mijn schoolmeester. Mijn voogd. De mij toegevoegde mentor - ik ben door mijn familie in deze zaak gezet met kapitaal en de garantie van een commercieelen bijstand.
Weer voel ik mij onvolwassen, een jongen die wil spijbelen. Waarom laat ik mij dit doen? Is het niet mijn eigen recht, er zin in te hebben? Iets onpersoonlijks, de ‘zaak’ (wat is de zaak: het geld van mijn familie tegen vijf procent? Is het Blok, zijn het mijn verplichtingen, bij rechterlijk vonnis opgelegd, tegenover Philine, of misschien tegenover Leepel met twee ee's?) de ‘zaak’, dat onbepaalbare, legt op mij beslag, het knauwt me, stelt mij zedelijke eischen, waaraan ik niet ontkom. De zaak zou mij achtervolgen naar de kleine steden van Italië. Alreeds het denken aan zoo'n reis is plichtsverzuim.
- Op het oogenblik, wil ik dan toch zeggen, schikt mij zooveel nieuw werk niet. Ik had er uit gewild.
| |
| |
Blok schokt zijn opgevulde schouders. Zulke stemmingen begrijpt hij niet. De zaak, beweert hij, is zijn leven. Zal wel. Hij voelt daarin zich verreweg mijn meerdere, maar ik, van mijn kant, gun mij dezelfde pret. Toch lukt het mij thans niet. Met eenige moeite werk ik mij uit m'n schuldbesef naar boven, naar een haast arrogant gevoel van meerderheid.
Blok weet dat. Hij ziet het. Ik merk dat hij het ziet. Voor zooveel menschenkennis geef ik hem wel crediet.
- Wij kunnen best een flink stuk werk gebruiken, beslist hij. Vijftig mille zit eraan. Coops & Braak zijn natuurlijk hooger - als gewoonlijk te hoog. Dan blijven wij tweede. - Steek je op?
Zijn dikke sigaren komen als vijf bruine vingers naar mij toe.
- Neen, dank je.
- Ga toch even zitten, houdt hij mij terug. Ik heb je... Juffrouw Berk...
De machinejuffrouw en haar helpster staan op om weg te gaan. Maar hij bedenkt zich.
- Neen. Blijft u maar.
- Tkkttktk!
- Tktktk!... tktktktktk! - Tkk...
- hrrr! tktktktktktk!!
Stug wedloopen de gehamerde machines.
- Kom even mee in de spreekkamer, noodigt Blok. Een oogenblik.
Z'n kop zwellend aan mijne, heimelijk of hij zich toch beluisterd vreest, fluistert hij over Bus, den chef- | |
| |
de-bureau, die voortgaat de jonge teekenares lastig te vallen.
- Ik dacht...
- Nee, het duurt voort. Tòch. Ik kan zulke verhoudingen op mijn kantoor niet hebben.
- Zoo! zeg ik dom.
En om toch wat te zeggen:
- Heeft het meisje zich beklaagd?
Blok voelt z'n meerderheid. Z'n menschenkennis.
- Beklaagd? Heb je het kind weleens aangekeken?
- Ik dacht... Ze wil er toch niet van weten...
- Nee, natuurlijk niet, ze wil er niet van weten. Ze lacht hem uit.
- Waar zullen wij ons dan mee bemoeien. Alles komt vanzelf in orde.
Weer schokt Blok met z'n lompe, opgevulde schouders. Z'n geschoren mond trekt zich hard samen, z'n dikke bovenlip is een ladetrekker.
- Leer dàt van mij, al wil zoo'n nest niets van den man weten, een eindje meeloopen doet ze toch. Den chef vasthouden in die kleine handjes, spelen met hem als met een Jan Klaassen, baas-zijn, heerschen, hem uitlachen, katjes-spul.
...Philine...
- Ik dùld zulke verhoudingen niet langer op mijn kantoor, verzekert Blok nogeens, zwaar.
- Natuurlijk niet...
...de bovenmeester. De bovenmeester. Wat weet die man dat alles zeker!...
| |
| |
- Zou je niet, aarzel ik, met hem gesproken hebben?
- Ik hèb met hem gesproken, natuurlijk. Wat geeft het? Zoo'n vent schaamt zich - je wordt er beroerd van, iemand op zijn leeftijd. Hij beloofde... ja, zoo iemand belooft alles.
Nogeens pompen Blok's schouders omhoog naast z'n dikke roode hoofd, ze lijken het te willen stompen. Wij zwijgen. Wij zwijgen of wij een contract aan het maken zijn.
- Er zal nog wel een ander aankomend teekenaartje te vinden zijn, onderstel ik, slim op mijn manier.
Blok wordt ongeduldig.
- Zulke eenvoudige oplossingen ken ik ook. Je weet toch hoe het met dat meisje zit. Mevrouw Egelsteen, mijn huishoudster, heeft mij drie maanden aan mijn kop gezanikt om haar een plaats te geven. Moest voor haar moeder zorgen en zoo meer. Eigenlijk geloof ik niet eens, dat die moeder getrouwd was toen zij de zonde beging. Heb maar niet te veel gevraagd. Maar 't is een frisch geval, een leuke kattekop. Eerlijk gezegd...
Als Blok iets ‘eerlijk zegt’ is het wat gemeens.
- Heb je gezien, jubelt hij, hoe dat kleine ding zich kleedt? Zóó - niks meer. Een paar fijne schoudertjes, altijd een bandje afgezakt naar rechts, en zóó'n rokje... godbeware, toen ik een jongen was, hingen de vrouwen zes rokken boven elkaar, als uien, en tot hier, tot op haar sloffen. Als je bij ongeluk een meisje h'r kuit
| |
| |
had gezien - een roman! een schande! Je kreeg den oudeheer op bezoek: wat dat nou moest? Zelf heb ik gevaar geloopen - 't is waarachtig waar wat ik je zeg - met een juffrouw die ik een zoen gegeven had. Met schandaal weggejaagd, vadervloeken, - goddeloos wat een geschiedenis! En zoo'n prachtkind als die Roosje... Elsje... Willemien, hoe heet ze? loopt met al haar lekkers te koop. Een schat! een banketwinkel! een hollandsche nieuwe! Die Bus - onder ons gezegd en gezwegen, niet ik zal het hem kwalijk nemen, maar hij moest wijzer zijn op zijn jaren - die Bus bijt als een baars. Als een baars!
Blok, hengelaar, gnuift. Roode ooren, glitterende oogen. Z'n beetje haar, naast z'n kale hoofd, maakt roode borsteltjes.
- Wat kan een mensch doen! pleziert hij verder. Kan ik heengaan en het meisje bij mij laten komen en zeggen: ‘juffrouw Elsje, Truusje... u moet u voor mijn kantoor een beetje stemmiger kleeden. De heeren kunnen er niet tegen’? Ik zie haar in staat mij in mijn gezicht uit te lachen - ja dat doet ze. Wat een stuk aas, wat een levende pier, wat een lekkere hap, - zoo voelen zich die kleine dingen onder de bewonderende groote oogen van mannen - ik zie haar al staan, hier, 'r rechte beenen zóó hoog in haar hakke-laarsjes, rokje tot de knieën, - niet verder - en dan wàt voor 'n rokje, een stukje lap, vlamrood, dat ze zoo maar ergens opscholvert en roef-roef om de heupen slaat... de hemel bewaar me op m'n oude dag wàt voor heu- | |
| |
pen... ik zie haar met die brutale jongenskop, 'r nek heelemaal kaal en twee kurketrekkertjes vóór haar ooren langs - weet je, zóó dààr vóór langs, en oortjes om op te zuigen!... nee man, daar waag ik me niet aan, dat is te gevaarlijk werk.
Hij kirt in z'n dikke manne-pret, wrijft een zangetje uit z'n vormlooze week-sensueele handjes, zijn geel kaashoofdje zweet vettig tusschen de borstelrestjes aan zijn ooren. Hij ziet eruit of hij wijn gedronken heeft.
En plotseling beslist hij:
- Praat jij dan eens met Bus.
Uit zijn stoel gesprongen, opgespannen, beukt mijn vennoot zijn onweerhoudbare daaddrift in het kleine spreekkamertje uit. Als een horzel gaat hij te keer tusschen de suffe, glimmende lincrusta-muren, die mij altijd ergeren, maar dat was zoo zijn smaak, zijn besef van wat de deftigheid onzer zaak eischte.
- Praat jij met Bus, amice, wil je? En als het niet helpt - hij zal je alles beloven, maar het is als dronkenschap bij den man - zeg hem dan eenvoudig, dat het op die manier niet langer gaat... dat we hier geen gribus hebben,... dat hij op zijn leeftijd... ja, zeg dat wij van 'n man op zijn jaren verwachten... godallemachtig, je kunt zoo'n ezel, die hier dertig jaar meeloopt, toch niet z'n ontslag geven! Voor mijn part liep die juffrouw naar de hel, waar ze vandaan komt... ik geloof nooit dat haar moeder getrouwd is geweest, ze is, ze doet als een snollebol - ken je haar moeder? -
| |
| |
Ja, kerel, ik heb gedaan wat ik kon, probeer jij het, zeg wat je het beste voorkomt... Jij bent een getrouwd man, jij hebt verstand van die dingen.
Meteen heeft hij de deur geopend en maakt dat hij wegkomt.
Zijn beide dames tikken onverdroten.
Maar in mijn kamer zit juffrouw Joosten voor haar machine met het kinnetje in de hand...
|
|