| |
| |
| |
XLIX
- Maak voort! Maak toch voort! Wij komen te laat!
- Niemand komt te laat. De stoet is lang.
- Ik zie nog mannen die zich haasten overal. Er zijn vrouwen met haar kinderen aan de hand. Een met haar tweeling aan de borst. Haha! Dat is sjouwen.
- Daar is Hiram ook, de kreupele. Een beer beet hem den voet af.
- Iedereen is er om Kaïn te begraven.
- Iedereen!
- Zou het waar zijn wat ze zeggen?
- Wie zeggen?
- Die van Adam?
- Wat die van Adam zeggen is nooit waar.
- Ze zeggen dat hij, Kaïn, den vader......
- Leugen! Adam is verrekt in zijn hoogmoed. Hij lag dood op den heuvel. Daar vonden de aartszonen hem dood en gestorven.
- Nu ja!
- Geloof den laster niet.
- Heel het bosch is vol volk! Heel het bosch is vol verzworven volk! Van alle landen komen ze. Van alle werelden.
- Hebt ge gezien Adams begrafenis?
- Ik waagde niet te komen.
- Alle zonen en zoonszonen waren bij bekkenslag genood. Tot in verre gewesten. Alleen Kaïn's zonen niet. Alleen Kaïn's verdoemde zonen niet.
- Verdoemd zij, die verdoemden!
| |
| |
- Ik zag, - verholen in een spelonk, waar ze langs moesten. Ik zag den schitterenden stoet. De baar droop van bloemen. En er waren twaalf ossen voor den wagen.
- Welk een dag! welk een dag! Ik zag uit den veiligen afstand van een hoogte. Mijn oogen zijn goed, ik zag alles of ik erbij was. Duizend krijgsknechten sloegen donderend op de schilden. Dreigend dreunde 't gerucht tusschen de heuvelen om.
- Ik zag, gezeteld in een hoogen dichten boom. Seth reed vooraan op een blinkenden hengst. Seth is nu koning.
- Seth is een bedrieger.
- Sss! sss!
- Maak voort! Wij naderen.
- Waarom noemt hij Seth een bedrieger? Hij durft veel. Als een man zonder karakter dat hoort! Waarom noemde hij Seth een bedrieger?
- Wie was er de oudste van Adam's zonen?
- Meent hij het zoo? Kaïn was de oudste.
- Wat is dan Seth, wanneer hij te paard als een koning gaat aan het hoofd van den stoet?
- Ja dat is waar. Maar Kaïn is nu dood. Laat ons niet te veel erover spreken. Kaïn is dood en wij gaan hem begraven.
- Overal, overal zijn menschen. Ze stroomen als water. Lammen, blinden, zieken en melaatschen...... overal zijn menschen.
- Waar komen zooveel menschen vandaan? Ik wist niet dat er zooveel menschen waren. 't Is of ze bijeenkomen om elkander te tellen, hoeveel. Uit alle holen, uit alle bosschen, als kakkerlakken kruipt Kaïns verdoemde zaad.
- Er is geen mensch verdoemd, die uit een
| |
| |
anderen mensch geboren werd. Niemand werd in smetten geboren.
- Wel, ze zeggen toch dat Kaïn zijn broeder heeft gedood.
- Ze zeggen. Er is veel gelogen. Er moet veel gelogen worden door Adam's kinderen om de uitverkorenheid te behouden.
- Kaïn heeft het nooit ontkend. Hij deed boete. Zijn leven was boete.
- Kaïn was een edel man. Wie sprak daar tegen Kaïn?
- Niemand! Niemand! Niemand sprak tegen Kaïn.
- Wij gaan Kaïn begraven. Wij zullen getuigen van zijn goede hart en zijn edelen aard.
- Dat getuigenis kan je den hals kosten.
- Er zijn zooveel bijlen niet om al die halzen af te snijden. Wij getuigen met ons groot getal.
- Duizenden! duizenden!
- Wij zullen zwijgend getuigen. Allen die zijn uit Kaïn's bloed.
- Dat kunnen ze ons niet afnemen. Met duizend zwaarden niet.
- Ik hoor daar iets vreeselijks.
- Wat? Wat?
- Maak ons niet bang zonder reden. Wat is er voor vreeselijks? Ik zie nergens onraad.
- Heb jullie 't van Eva gehoord?
- Van Eva? Van Eva wat?
- Eva, zeggen ze, is gestorven.
- Eva? Is onze moeder Eva gestorven?
- Wee, wee, wat 'n dag! Wat 'n verdoemde dag! Is onze moeder Eva gestorven?
- Als een lamp ging zij uit, wier licht is overbodig geworden. Toen zij hoorde van Adam's dood.
- Alleen op het bericht van zijn dood?
| |
| |
- Hij werd gedragen tot voor haar deur. Zij trad naar buiten om hem te zien. Als een slachtvee stortte ze op de knieën.
- En toen? En toen?
- De dood streek den glimlach van haar gelaat. Met zijn vaste, zekere hand.
- Glimlachte ze dan? Eva?
- Eva was de aarde. Zij glimlachte om het goede leven. Zij glimlachte ook om den goeden dood.
- Zij was als een boom, die voortdurend vruchten draagt. En bij zijn oogst alweder met knoppen pronkt. Zij vereenigde lentebelofte met herfstvervulling.
- Eva is aan Adam geboren, zij is aan Adam gestorven.
- Rouw om onze verloren moeder! Rouw om haar voorspraak, die ons ontviel!
- De zon gaat niet meer op.
- Eeren wij onze zuivere vrouwen om haar!
- Maar van Kaïn! Van Kaïn! Hoe kwam Kaïn aan zijn dood?
- Hij was losgebroken van zijn boeien. Zoo heb ik gehoord.
- Ik heb niet gehoord. Ik heb zelf gezien. Op de grafplaats was ik.
- Jij? - Hoe heb je 't gewaagd!
- Ik ben als een sukkelaar meegeslopen. Heb me verdienstelijk gemaakt bij den stoet. Zie de striemen op mijn rug.
- Ja, de striemen op zijn rug. In dat schrift schrijven Adam's zonen. In dat schrift alleen schrijven zij. Dat moet een waar getuigenis zijn, daar op zijn rug.
- Zij heerschen in de wereld met geweld. Zij steunen hun meesterschap op slavenschouders.
| |
| |
- Bah! Wie anders wou meester zijn, indien er geen slaven waren.
- Is het noodig, meester te zijn?
- Dat is zeker, de slaven zijn wij.
- Dat zijn we. Waarom? Hoe lang? Als ik die duizenden zie......
- Stil! Stil! Verzegel je mond. Laat hij van de grafplaats vertellen.
- Ik kwam er, geleidend een driftigen os, die niet voort wou dan gestreeld door mijn hand. Een zweep is niet altijd onfeilbaar.
- Voor ossen niet!
- Zwijg nu! Hij vertelt! Laat hem spreken!
- Ik zag twee baren van zilveren berken. Adam en Eva, schoon nevens elkander. Hun gezichten waren rustig, maar hij keek met open oogen in de zon.
- Met open oogen?
- Wijl hij toch dood was. Adam is altijd goeie vrienden met de zon geweest. Maar Eva, onze moeder, rustte uit van het vele baren. Als een verstilde kraamvrouw lag ze...... mijn eigene lag zoo toen ze van haar eerste was verlost......
- Vertel! Vertel nu!
- Ik zag ook het graf. Ik zag de ruischende takken leggen over hen heen. Ik zag de zoden die het deksel vormden. Toen plotseling......
- Wat? Zeg het!
- Plotseling in het midden van allen stond hij.
- Wie? Wie? Laat ons niet raden.
- Kaïn, wie anders? Kaïn stond in het midden van allen.
- Het is een wonder!...... Kaïn aan Adam's graf?...... Kaïn in het midden der doodsvijandige broeders!....... Kaïn was gebonden aan den molensteen, hoe had hij zich los kunnen wringen?
| |
| |
- Ja, Kaïn was gebonden op Adam's bevel. Adam verdroeg de waarheid niet.
- Wie heerschen, verdragen geen waarheid. Om het te kunnen, moet men een wereld scheppen uit den schijn. Een wereld die niet is, maar die men maakt naar zijn voordeel en welbehagen. En wat dan in de wezenlijke wereld anders uitvalt dan in die......
- Stil! Stil met je geleerde praat. Laat hem berichten.
- Kaïn had kracht gevonden, zijn boeien te verbreken. Een sterk recht, zegt men, geeft kracht. Fier stond hij, rechtop, en aan zijn polsen hingen de flarden. Een uitdagend man was hij, een koning geboren, en hij vroeg: ‘Vreest gij mij? Ik ben Kaïn, uw broeder.’ Waarop zij begonnen te schelden naar hunnen aard: ‘Kaïn? Zijt gij het werkelijk, Kaïn, de broedermoordenaar? Zijt gij Kaïn de slaaf? Ge ziet dat wij u kennen bij uw naam en bijnaam. Wat zoekt gij hier?’ Doch Kaïn - hoe bedwong hij zijn drift! - sprak rustig terug, ieder woord, scheen het mij, een wapen: ‘Zeker,’ zeide hij ‘de broedermoordenaar ben ik. De slaaf ben ik. En uw oudste ben ik. En uw koning ben ik.’ Geslagen stonden zij allen om hem heen, en Seth, die opsteeg om te spreken, smeet hij met een bevel van zijn hand in het zwijgen. ‘Straks gij!’ wierp hij hem toe. ‘Wanneer ik mijn boodschap gedaan heb. Ik weet hoe Adam is gestorven.’
- Wat zegt gij? Zei hij dat? Te weten hoe Adam was gestorven? Is het dan waar wat ze zeggen? Is dan hun aanklacht waarheid: heeft Kaïn Adam verslagen gelijk hij eenmaal Abel versloeg?
- Niet dus, broeder, niet dus. Dit niet hoorde ik hem zeggen. Kaïn heeft tegen zijn vader de hand niet opgeheven. Hij zeide......
| |
| |
- Hoort! Hoort! Weest allen stil en luistert. Wat zeide Kaïn?
- Hij zeide: Adam is aan zijn hoogmoed gestorven.
- Wat meende hij daarmee? Aan zijn hoogmoed? Hoe kan men aan hoogmoed sterven! Gaf ij verder rekenschap? Hoe verklaarde Kaïn zijn woorden?
- Wie in de zon gaan, sprak hij, hebben hun schaduw naast zich. Wie het paradijs bezitten, leven in vrees het te verliezen. Wie zich opblazen, barsten in de ledige lucht.
- Dat was kloek gesproken. Wie zich opblazen.... Herinnert ge u Adam's wetten, die van hemzelf hun oorsprong namen? Zijn eigengerechtigheid? Zijn vizioenen van macht en wijsheid, naarmate hij ouder werd en strammer van leden en kranker van geest? Ik geloof dat Kaïn gelijk had. Allen die zich opblazen en in hoogmoed gaan, zullen eenmaal barsten.
- Het zij zoo! Het zij zoo!
- En wat zeide Seth?
- Seth, in wilde gram sprong naar voren. ‘Wat,’ kreet hij, ‘luistert ge naar het geraaskal van een slaaf! Aan zijn polsen hangen nog de flarden zijner boeien, waaraan gij hem bondt op Adam's rechtvaardig bevel. Welke waarde heeft zijn getuigenis? ‘Een koning,’ zegt gij? - ‘ha, een koning, gezalfd met Abel's levend bloed.’ Hij drong op Kaín in, en zijn zwaard was hoog in zijn handen, hij hief het boven Kaïn's hoofd. Deze lachte. ‘Broedermoordenaar?’ spotte hij, dat Seth getroffen steigerde achteruit. Men meende dat Kaïn Seth geslagen had en schoot te hulp. ‘Doodt hem! Doodt hem!’ kreet Seth, ‘doodt die uw koning verslagen heeft! Doodt hem die Adam doodde!’ En in de verwarring viel een slag op
| |
| |
Kaïn's hoofd, men weet niet vanwaar. Zoo stierf hij.
- Hij stierf een vrij man!
Laat ons gaan zitten, er is nog tijd om over Kaïn te praten. Hij legde mij eenmaal uit hoe de hoogmoed in Adam kwam. De hoogmoed kwam van zijn gebreken.
- Van zijn gebreken? Hoogmoed? Hoe kan dat?
- Dat zal ik je vertellen zoo goed als het gaat, want ik ben geen geleerde en zeg het maar zooals ik het begrijp. - Wie nu haast heeft moet weg gaan, maar wie luisteren wil, moet gaan zitten.
- Ja, ja, vertel ons van Adam's hoogmoed.
- Dat was niet zoozeer van hemzelf, als wel van zijn gebreken. Toen Adam jong was, leefde hij in een paradijs als een visch in zijn water. Geloof je dat een visch aan het water denkt? Welnee. Hij zwemt maar, net zooals hij wil, heen en weer. Hij gaat pas aan het water denken, wanneer om zoo te zeggen het water niet meer bij hem past. Als het te koud is of te vuil, of de bodem is droog geloopen. Dan pas denkt de visch aan het water, en niet eer.
- Wat heeft dat met Adam te maken?
- Dat heeft, als je geduld hebt, alles met Adam te maken. Met Adam en het paradijs. Want toen Adam paste voor het paradijs, toen paste het paradijs voor Adam. Dat is te zeggen: toen hij jong was. Maar toen z'n beenen stram gingen worden en zijn oog begon te schemeren, en zijn oor werd betoeterd door geluiden die nergens van daan kwamen...... begrijp je?
- Maakte hem dat dan hoogmoedig?
- Je moet me goed verstaan, zooals Kaïn het me vertelde. Zoo ging het precies. Toen alles volmaakt was, was ook Adam volmaakt. Daaraan raakte hij, natuurlijk, gewend. En opeens begon hij
| |
| |
te merken: het klopte niet meer. Er waren dingen die hem onplezierig aandeden: allereerst de kou, en dat de jonge deerns niet meer van hem wilden weten, en dat hij niet zoo hoog meer grijpen kon om de lekkere vruchten. Nu moet je bedenken, hij was met alles verwend. Je moet niet vergelijken met jezelf, wij waren van onze jeugd af in de verschopping en al tevreden als het ons niet te slecht ging. Voor Adam was dat anders. Hij had geleerd, daar was zijn leven naar, zichzelf als de volmaaktheid te zien. Wat doet nu de volmaakte mensch wanneer je 'm teleurstelt? Hij zoekt de fout bij een ander.
- Ja! - Juist! - Zoo is het! Hij zocht de fout bij een ander.
- Wij die onvolmaakt geboren zijn, wij zoeken de fout in de eerste plaats bij ons zelf. Bij hem, bij Adam, ging het juist andersom, vat je? Zoo kreeg van de kou de wind, van de zure vruchten de boom, van de liefde de vrouw de schuld. Niets was meer goed in zijn oogen. En terwijl hij zichzelf in berenhuiden kleeden ging, moest iedereen huiden aantrekken, de mannen voor de kou die zij niet voelden, de vrouwen voor de onkuischheid, waar zij toèn eerst aan gingen denken. Op die manier werden zij allen de slaven van Adam's gebreken.
- Maar de hoogmoed...... de hoogmoed? Ge zoudt van zijn hoogmoed vertellen.
- Wel ik zei toch alreeds: wie zijn gebreken lapt en denkt dat hij heel is, wat zal hij anders zijn dan hoogmoedig? De menschen in Adam's rijk werden listig in het bepleisteren hunner wonden en waren dan trotsch op hun pleisters. Loopen ze niet als koningen in bedelaarsdekens? Aan dien koningswaan - zoo heeft Kaïn het bedoeld - is Adam gestorven als een kikker die barst aan zijn opgeblazenheid.
| |
| |
- Stil! Stil! Dat woord kan je 't leven kosten. - Daar gaan verklikkers van Seth voorbij.
- Laat ons opstaan en voortmaken. Anderen komen ons voor.
- Verdoemd dat wij nimmer zeggen kunnen wat in ons omgaat!
- Wij kunnen het denken, kameraad!
- Neen, ik zeg je, de meester is de slaaf van den slaaf, immers hij behoeft een slaaf om meester te zijn. Wie het meeste behoeft, is de slaaf van zijn behoefte. Behoeft hij meer dan hij zichzelf kan verschaffen, dan wordt hij zijner slaven slaaf.
- Zoo zou de slaaf meer meester zijn dan de meester.
- Ei, zoo is het, en goed dat gij het weet.
- En de meester meer slaaf dan de slaaf.
- Zeker, want hij blijft uw schuldenaar zoolang hij leeft, en het is een hard lot de schuldenaar van een slaaf te zijn.
- Niet allen zijn zoo de slaaf van hun schuld.
- O neen, verharding leert het dragen, zooals de voeten verharden in een slechte laars. Zie hoe zijn hart, het hart van den meester moet ge weten, zwelt van een valsche trots. Hij dankt u niet voor uw werk, hij groet u niet voor uw eerbied, hij werpt u het brok, dat hij over laat van uw arbeid, nadat hij u voor het zijne bestolen heeft, als een aalmoes toe. Hij walgt van uw bestaan, maar die walg is zijn wroeging. Hij redeneert zóó, en zus, en weer anders, en nog eens recht, en scheef, om het goed te praten dat het is zooals het is en blijft zooals het blijft, maar zijn eerlijke hart lijdt het niet, en zijn redeneeringen zijn als alcohol, prikkelend tot een ongezonde lol en dan verdoovend met haarpijn op den koop toe. Ik zag niet gaarne
| |
| |
den strop alle dagen een beetje groeien, waaraan ik eenmaal hangen zal.
- Om het te zien, moeten wij door onze eigen strop heen kijken.
- Wij zijn aan hangen gewend. - Komaan vrouwtje, geef me je kind, dat ik het draag op mijn schouder - het is niet meer ver.
- Gaan wij! Gaan wij!
|
|