Zijn in vlam gezette verbeelding dreef hem dan op minnejacht.
Hij, nog, wilde bekoren, vervoeren!
In schuchteren eerbied luisterden de meisjes naar hem, den aartsvaarder, en hij meende te winnen, hij meende te bezitten. Nog was de kracht der jonkheid hem niet ontvallen!
Doch in schaamte ontglipten de jonge vrouwen zijn toegrijpende hand. Op de wandeling, in den schemer des avonds, zag hij ze gniffelen om zijn onmacht, elkander het broeiend geheim toefluisterend van zijn nederlaag. Of, soms, trok hem een tartende lach naar het bosch, leurend zijn gluipende wellust, en schaterde in euvelen overmoed om zijn seniele machteloosheid.
Hij, keizer der menschen, kleumde in de schamelheid des ouderdoms.
In den raad luisterden de mannen naar hem met zware, genegen hoofden, maar niet altoos handelden zij naar zijn zin. De daad ontglipte zijn hand, men venereerde zijn ouderdom, maar ging vele malen eigen wegen.
En de jongste bloei van liefdes lente meed hem, spotte met hem, glunderde om zijn verlangen, dat zijn zwakheid was.
Soms schemerde in zijn wassen hoofd het besef: deed hij afstand van dit nog levend verlangen, - hoe zou hij aan eerbied, aan aanzien nog kunnen winnen!
Bekoorde de schurftige vos nog het wijfje?
Doch dit was Kaïn's raad. Beduidde niet afstand doen de jeugd uit zijn lichaam scheuren, zijn ziel verlaten in verschrompeling?
Neen, hij wilde leven, leven met alle kracht zoolang hem nog adem geschonken bleef!
Dit was zijn strijd tegen den Dood, den gevreesde.
‘Vader wordt oud,’ zeiden de mannen elkander.