Dan liet hij allen aan zijn bed komen, Seth en zijn kinderen, en alle de kinderen Eva's en hun kruislingen. Van wijk tot wijk, naar alle dorpen van het rijk ging de boodschap: Vader, vader Adam was ziek, hij zou sterven, en wenschte alle kinderen om zich heen.
In schrik en plichtsbesef kwamen zij allen, zij zaten bij hem geduizenden en hij voelde zich aanzienlijk gebeterd.
Doch hier sprak hij niet van. Hij had meelij met zichzelf, wijl hij, zoo zielig ziek, aan den Dood had moeten denken.
Hij begon een beklag, dat elkeen hem beklagen zou.
Toen zeiden de kinderen:
‘Ziet, vader is beter geworden, hij luistert naar onze stemmen, hij antwoordt op ons gesprek. Morgen gaat vader weer onder ons.’
‘Vader,’ spraken ze, ‘morgen zult gij hersteld onder ons gaan om ons te leiden.’
Adam echter, in bittere erkenning van de waarheid van hun zeggen, belgde zich zeer.
‘Gij zijt schobbejakken!’ verweet hij hun. ‘Gij zijt ongevoelig, dat gij spot met uwen zieken vader.’
‘Wat wilt gij dan?’ vroegen zij. ‘Zullen wij u beklagen terwijl gij geneest? Zullen wij wenschen dat gij ziek zijt, terwijl gij betert?’
Opnieuw hadden zij gelijk, maar hun gelijk verdroeg de zieke niet. Wat wilden zij?
Hij wenschte zeer ernstig ziek te schijnen om te worden beklaagd.
‘Laat mij met rust!’ beval hij, hun den rug toekeerend.
Allen gingen heen.
Alleen Eva ging rustig in het huis, een drank bereiden van verfrisschende vruchten voor zijn drogen mond.