Als een gevierd acteur groeide hij in zijn tot leven en werkelijkheid geworden verbeeldingen. Zijn wijsheid omgolfde hem als een koningsmantel, wier vouwen hij weidsch en statig rond wierp, een hermelijnen sneeuw om zijn grootsche statuur. Zijn voorstelling ontschoot alle maat en werkelijkheid, een demon rees hij daarin over de kleine sidderende aarde, heerscher van een zelfgeschapen heelal.
Hunkerend beidden de kleinkinderen ieder woord van zijn lippen, hun verlangen zuchtte zwaar in de stilte. Om méér, méér, riepen de jongsten, wanneer hij, van de gedrochten der voorwereld verhalend - monsterlijke sauriers die uit nevel rezen en in zon zich oplosten - Abels fantasieën overtrof. Het slapensuur naderde en de vertelling dreigde tot een eind. Verlangend, met knippende oogen, talmden de kleintjes aan moeders knie, dwingend om te blijven, te blijven luisteren naar grootvader's wonderbaarlijke vertelsels.
Toen deed Adam het verhaal van zijn leven, opdat er eerbied zoude zijn voor zijn macht en zijn daden. Eert uw vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd worden. Dat is: opdat ook u eerbied deelachtig zij van uwe kinderen en nazaten.
Dan somwijlen roerde verzet door de rijen, stemmen murmureerden ontevreden, prikkelend tot krakeel. Een grof woord schold door het duister, haat en verwijt bliksemden onheilzwaar over de groepen.
Geduchtig, met vlammende woorden, met decreten als hamerslagen, fulmineerde de aartsvader zijn leer, dat een elk zwijgen mocht van zijn plaats, een elk onderdanig zijn aan hem. Wie waagde zich te verzetten? Wie durfde aantasten wat hij in opperste wijsheid had ingesteld?
Hooger, dreigender bouwde als uit rotsblokken