En nog eens zag zij Adam.
Ja, aan Adam, haren heer, droeg zij haar kindje op, dat het hem verheugen zoude en hij haar zegenen voor de gift!
Allengs begon zij aandachtig te worden. In Adam hergroeide begeerte. Hij bezag met floersige oogen het jong aan haar borst, maar hij zag alleen haar, zijne vrouw en bruid.
Toen had zij zich geofferd aan zijn liefde, hem het feest van zijn verlangen bereid. Bloemgarve, geurende offrande, wierp zij zich hem toe, dat hij herdroomen zoude het festijn hunner allereerste lente!
Was 't haar gelukt? Misschien zorgde zij bijwijlen om den kleinen Kaïn, die op zijn varens lag, en dwaalde weg naar zijn klein geruchtje in den slaap, naar zijn gewoel om een blaadje dat hem stak, een vlieg die hem verontrustte.
Maar hij, Adam, hij vierde in een dronkenheid zijn gulzige feest, hij bezat haar geheel door de onstuimigheid van zijn wensch, hij nam wat zij niet gaf, jubelend in het rijk geschenk. Hij was zoo juichende dankbaar voor méér dan zij had geboden, - haar schuld vergrootte en met vlammende liefde zocht zij hem schâloos te stellen, aangelaaid zelf door zijn vervoeringen en zijn geluk.
Aldus, opnieuw, werd hij haar eenige heer en meester, en zij droeg het kindje als op offertafelen aan hem op, het reikende met de armen, dat hij het zoude zegenen, een brandoffrande hunner liefde.
Allengs echter uitputte ook haar liefdekracht. In gehoorzamen plicht volvoerde zij de taak van haar dubbel moederschap, soms hunkerend wel naar zijn bewondering en begeerte. Zij was den dronkenen blik niet vergeten van hun eersten zonneschijn, en een enkelmaal zocht zij de heerlijk-