spiegelen, naar vrouwenaard, of zich legeren in de bloemenweelde met een dartele hinde, of schuw-smachtig zich bergen in het bosch.
Al de glijdende uren door, al neurend en droomend, volgde hij de bedrieglijke verwachtingen zijner verbeelding. Heet begon de zon te branden; hij legde zich ter ruste in het lispelend wilgebosch aan den oever, de slaap omluisterd van een schoonen droom.
Jonge gespelen vonden hem in zijn leger, zij dansten in benieuwde nadering en schuchtere wijking rondom...... In zijn ooren kusten zij fluisterende geheimen, en verwijderden zich, en kwamen voorzichtig terug, om hare beloften te herhalen. Elkander de handen reikend, ringelreiden zij rond de plek der betoovering, waar hij sliep.
Dan zich oprichtend, koos hij de schoonste van haar allen voor zich uit, aan zijn hand ging zij spelemeiend als een kind, en zij vertelde hem het raadsel harer eeuwig onverwelkte jeugd, want dat zij geen mensch, geen Eva was, maar een wezen, geboren uit de suizelingen van het riet.
Zijn dochter, de behaagzieke Lia, stond voor hem toen hij ontwaakte. Zooals een doode ten leven verrijst, de vreugd der verwachting lichtend op zijn gelaat, schoon als den eersten dag zijner liefde en manwording, rees hij omhoog.
Het meisje verschoot van zijn blik.
- Vader!
Zijn kind herkennend, kromp Adam van schaamte in elkander. Zwijgende volgde hij haar naar huis. Maar hij durfde niet zien naar den wiegenden vleigang harer al volwassen zwellende heupen.