haar echter verstaan, waar het schortte, dat hij hunkerde naar mededeelzaamheid.
Als een melker den drachtigen uier, paaide zij zijn ijdelheid, en de gansche roman van zijn tocht brak opeenen los. Hoe hij de beek al stout klauterend was nagegaan, worstelend met haar grilligheid, dringend door haar geheime bocages, stijgend bij haar hoogste steilten, en in duizelingen weder dalende met hare vaart...... dan opnieuw, in onversaagde streving, de heuvelen, de bergen had vermeesterd.... hoog in den hemel stond hij, boven alle beletsel uit, dat hij schouwen kon over de verre landen, verder dan de nevelen, verder dan de droomen...... hoe hij het geheim der beek had ontgonnen, haar gretige saamstorting met een verheugden makker!
Haar bewondering, loos-zwijgend, lokte de wijdste verbeeldingen los. Hij beschreef zichzelf, staande, uitdagend, op de rots, een ontginner van werelden en waarheden, ontroerd van eigen schepping en openbaring. Dan, ook, na een zwijgen, bekende hij in grootschen deemoed zijn verlangen, naar huis te keeren bij zijn zoete vrouw Eva en haar kleine malsche broed, wel vreezende dat zij angstig geworden zouden zijn om hèm!
En Eva, àl-wijs, streelde zijn gaarne gepaaide praalzucht, stilletjes zwijgend van hetgeen hem krenken zoude. Zij had begrepen hoe hij zelf in angst en verlangen had gestaan, zijn vermetelheid moe, hunkerend weer te keeren naar de veilige omslotenheid van zijn huis.
De armen breidend, nam zij als een kindje hem tot zich, suste zijn opgewondenheid, lei zijn verbeelding ter rust. En zoo, klein, versmolten aan haar borst, hield hij onuitgesproken zijn geweldigste ontdekking, in een schaamachtig besef, dat Eva zijn vaderschap altoos wel geweten had, en aan