besprenkelden vruchtbaren oever, waadde door het knakkend riet, of liet zich wagend af van de steilten, waar bronstige cataracten zich stortten omlaag.
De zon daalde in haar bloed, en nog altijd volgde de beek haar grillige luimen, springend de beletselen langs, of kiezende tusschen twee kloven naar den lust harer avontuurlijkheid. Immer blijmoedig, als een jong dier, sprong zij de rotsen af, zong haar hooge leuterende wijs in de steenen eener evene bedding, en altoos, als tevoren, als immer, bleef zij alleen, in haar onbedachte zelftevredenheid zich reppende naar haar joligen lust.
Gelegerd voor den nacht in een bedekte schuilplaats, ondervond zwerveling Adam de gelukzaligheid der rust, na vrijwillig naar luim en krachten genoten inspanning. Hoe vredig was het hier! Ruimer ademden zijn longen, het bloed bruischte naar zijn kop en deed zijne oogen glimmen.
Doch eer de slaap over zijn voorhoofd viel, peinsde hij zorgelijk terug naar Eva en haar jong, die ongerust zijn over zijn heengaan en angstig hem wachten zouden op het nest. Zijn terugweg was in den donker versmolten, en hij verweet zich, zijn ingevingen te hebben gevolgd, schaamachtig tegelijk over zijn laffe hart, dat zoo stumperig gebonden hing.
Waarom begaven hem moed en manlijkheid? Had het leven met Eva in paarschap zijn krachten verkankerd, zijnen wil verminkt, zijn vrijheid als voos blad doen verweeren?
Hij nam zich voor, sterk te zijn. Zijn mijmeringen echter voerden hem aldoor terug naar huis, naar Eva, en ook naar Kaïn, hun kleine met zijn duisterradende oogjes, en hij kloeg luide in zijn verlangen, bij hen te zijn.
Den morgen bij het rijzen van het licht, stond hij uit zijn leger op. Hij beklom een hoogte om den