wenis uit en een ezel, lang uithalend, snotterde zijn iha! De groote beesten des hemels, gieren en arenden, angstschreeuwend zweepten hun klaprende zwaarten boven hunne horsten. 't Getramnel der kudden gedrochtlijke sauriers, uit hunne schuilspelonken gehitst, doordreunde de ontwortelde wouden.
Opeens op de rots, geweldig tegen het wijkende licht, verscheen een schielijke hertebok en was meteen verdwenen. Druppelend kletterde achter hem aan de hoefjesregen zijner hindekudde.
Onophoudelijk vlamden de klingen des bliksems, hieuwen de monsterlijke wolkendrommen uiteen, - brullende verstoven ze als razende gedierten den hemel over, kropen valschloerende langs den veiligen horizon, borgen zich in de gebergten en wouden. Maar bundels flikkrende stralen fel achtereen brandden los uit den kruin van het zwerk, loeiend in heete vervolging besprongen zij de vluchtende gedrochten. De hemel als een vulkaan barstte open, uitgudsend het persend bloedvuur zijns ingewands, dat stortte aan rivieren over zijn wanden en lava-goten. Nimmer eindigde de afschuwlijke hoest van vlammende groen-en-sulfer beschimmerde braaksels, die sissend zich bluschten in den verdronken horizon.
Adam, groot, stond beschermend voor de tent. Hij breidde zijn armen van tak naar tak, en heel den doorgang bedekkend, zag hij uitdagend in het verwoestende weer.
Er kon geen kwaad gebeuren, geen kwaad zoolang hij daar was!
Hij waakte.
In het grijze, telkemaal open lichtende duister, verschoten de schimmen der trompetteerende olifanten; kudden hoornvee renden dreunende