voor het nest, met voedsel voor de kleinen. Elkeen had het haastig en zag naar den ander niet om; wat gewichtigs gebeurde, voor elk weer wat eigens, of de wereld uit niets anders meer bestond dan dat ééne kleine in elks eigen nest: diertjes van dons of van pluis, of van zachte kleverige vliezen, en allen bijeen waren ze de vruchtbaarheid der aarde, die heenging, heenging en zich vermenigvuldigde.
Ontroerd zag Adam den innigen moedertrek in Eva's gelaat, bespeurde hij het zwellen harer flanken, en dat zij zwaar werd en vaker rust noodig had. Hij gaf haar zijn teederheid zonder hiervan te spreken, een gewogen zorg voor haar leger en haar maal. En toen hij een dag het nuchter geluk speurde in hare oogen, het zwellen in een nameloos, vragenloos zalig moederschap, als het dragen eener taak te geweldig voor woorden, - toen zweeg hij van zijn weetgierigheid en beduchtheid voor het komende - koesterende bleef hij haar omgeven met zijn toegewijde zorgen. In den langen nacht, wanneer de slaap haar geen rust gaf, spiedde hij naar de sterren, en meende eenen samenhang te zien tusschen hun vaste eeuwigheid en 't geen hier benee te gebeuren stond.
Eva ontwaakte, pijnlijk glimlachte zij, zij zagen ontroerd het leven zich bewegen in haar lichaam.
Toen, in hun omhelzing, wisten zij. Hij voelde zich wassen: haar held, haar behoeder. Teederlijk zwoer hij zich, een verzorger te zijn voor het levende dat ging komen.
Eva, aan zijn hart, ried zijn geheimenis. Een wijde, oneindige liefde, overzwol hare ziel, zij nam als een kind haar grooten, zekeren man in de armen, dat verbaasd hij te raden zocht den zin harer beschermende koestering.
Aan haar zwellend hart zij voelde de wereld,