te blijken, dat men met drie kilo glansverf een procedure tot in drie instanties gemakkelijk kan volsmeren.
Eischer stelde dat hij, - gedekt door een order van den aannemer, die gedekt was door zijn opzichter, die gedekt was door een order van mevrouw, die gedekt was door de tegenwoordigheid van haar man, partij ter andere - naar eisch van bestek een kast had geverfd, nog eens bijgestopt en gegrond, en nog eens opnieuw geverfd, alles naar eisch van bestek.
Dat daarbij zijn materiaal, voor den bouw ingeslagen, was uitgeput gebleken.
Dat hij zich daarom nieuw materiaal had moeten aanschaffen, zijnde drie kilogram blauwe glansverf van de bijzondere kleur die Bouwheer, gedaagde partij, verlangde.
Dat hij voor die verf geen verdere aanwending had en ze, bederfelijk van aard zijnde, haar waarde had verloren.
Dat hij dus den heer Kantonrechter verzocht te willen bepalen....
Waarop gedaagde partij antwoordde, niets met de verfvoorraden van Eischer uitstaande te hebben. Dat het hem, Gedaagde, er alleen om begonnen was zijn huis behoorlijk in de verf gezet te krijgen. Dat daarover de overeenkomst ging tusschen den aannemer en den onderaannemer, eischer, gesloten.
Dat hetzelfde ook voor de bijrekeningen gold, immers eischer zelf gaf toe gewerkt te hebben naar eisch van bestek.