- Verdikke, een hond! ried het jongetje. Honden en jongens verstaan elkaar.
Jozef blafte. Hij blafte als een razende en sprong met vier pooten tegelijk.
- Zij hebben zich op den zolder verborgen! fluisterde de veldwachter.
Doch in een houding, die het gezag aanneemt wanneer het bewust wordt van zijn rechtmatigheid, sommeerde hij naar boven:
- Asjeblieft geen grapjes, hè! Kom er maar uit!
- Verdraaid, da's Gijs de smeris! herkende het jongetje en sloeg onstichtelijk aan 't lachen. Hij lachte, dat zijn middenrif scheurde, hij lachte en riep: ‘Kom er maar in!’ en hij tuurde door het lichtreetje, of hij zien kon.
Eindelijk wat bedaard, informeerde hij:
- Ben jij dat, Gijs de Smeris?
In zulke gevallen beroept de dienaar des gezags zich op zijn hoogste mandaten:
- In naam der wet....!
De jongen zei wat oneerbiedigs en de hond sprong met den neus tegen de lage zoldering.
Beide partijen berieden zich op hun strategie.
Beneden breekijzers, pistolen, handboeien, het cachot, boven piepte een verstandig stemmetje:
- Leg nou niet te kalegezichten, ik ben Nol van den koperslager, heb je wat te bikken?
Met behulp van een schroevendraaier werd het jongetje verlost.