In de hal komen nog plavuizen, die worden uit Duitschland verwacht. Welk een fierheid, uit Duitschland plavuizen te verwachten!
Zoon plavuis uit Duitschland vormt een nimbus rond des Bouwheers hoofd, een des te stralender nimbus naarmate de plavuis zich langer wachten laat.
Want het is niet een plavuis, die zoomaar iedereen kan krijgen, een plavuis als een burgerman, het is een plavuis, die zich laat wachten. Hij neemt er den tijd voor gebakken te worden en in den oven te bekoelen; in de krat gespijkerd, wordt hij dan gedirigeerd naar een vergeten rangeerterrein, niemand weet meer van zijn bestaan. Er gaan brieven heen en weer, brieven met hoofden, brieven met standjes en zenuwachtigheden, brieven met dreigementen.
Eindelijk laat de plavuis zich weer ontdekken. Nu is hij genaderd tot de grens, maar zijn paspoort deugt niet. Men wil hem niet doorlaten, als een al te gewichtig vreemdeling, van wien men niet zeker weet of hij goed of kwaad zal doen, of men hem met eerbewijzen zal ontvangen of naar de gevangenis verwijzen.
Alle omslachtigheid van zoo'n plavuis komt den Bouwheer ten goede, die zich veroorloven kan, moeilijk van eischen te zijn.
Canoniseeren de plavuizen hem door hun afwezigheid, de trap van gesneden coromandel staat daar reeds, met haar aalgladde leuningen, het constructivistisch uitgehouwen zeemonster op den hoofdballuster.