Spijkers staan altijd met de punt naar boven en loeren op de broeken. Dat is bouwterreinen-romantiek.
Door de gedoornde steigers, over de ravijnen der keldergaten, dringt de cel der gemeenschap, anders gezegd het huisgezin, de wordende kamers binnen.
Wat zijn ze klein en er is niet eens een ‘suite’!
Dat moet de keuken worden, dat de gang.
Is er geen trap naar boven?
- Die moet nog komen, legt de huisvader uit. De trappen komen altijd het laatst. En ook de vloeren liggen nog niet - kijk dan toch uit, vervelende aap, je zoudt zoo in den kelder vallen!
Plotseling - stemmen!
Als twee expedities naar het vasteland van de Zuidpool, staan de families van aangezicht tot aangezicht. Vijandig keuren zij elkanders recht, hier te vertoeven. Elk voelt den ander een indringer, een rustverstoorder, een huisvredebreukeling. Zou hem met honden en geweren van het erf willen verjagen.
Doch niemand kan meer dan wankele aanspraken doen gelden. Het recht der nieuwsgierigheid is hier het eenige.
Dus geven ze elkaar een vijandig-onwenningen groet en verdwijnen. De familie, die van achter kwam, in de groote kamer, de andere, die door de voordeur binnentrad, in de schuur.
Zij beluisteren elkanders zich verwijderende stemmen als concurreerende kerkjes elkaars gezang.