En eindelijk opende een klerk, wonderlijk klein, als een zwart kevertje in zijn malle, glimmende pandjesjas, de buitendeur, die hij, terugtredend om de bezoekers in te laten, nauwkeurig weder als een grootboek sloot.
Een kille statelijkheid omving den Bouwheer en zijn gade, alsof zij, bij de ter aarde bestelling die ging geschieden, zelf de geëerde lijken waren.
- Wilt u mij volgen? noodigde de klerk.
Het was de kille uitnoodiging van den aannemer van begrafenissen, gericht allereerst tot het lijk, vervolgens tot de familieleden voor het eerste rijtuig alsjeblieft, die voor het tweede rijtuig en het derde.
Alles eerste klasse, met eigen graf, palfreniers, lamfers. Geen bloemen, geen kransen, geen toespraken. De deuren weken en de deuren klapten. En of u hier uw jas maar hangen wilt.
Uit de marmeren voorhal trad men in het wachtvertrek, daar zat een zwijgende boer in bijster onaangename stemming. Zijn gezicht bleef onder zijn pet en toen de Bouwheer en zijn gemalin plaats namen aan de tafel, waar sportieve en administratieve weekbladen van kruimelend bladdertjesdeeg ter lezing lagen, verschikte hij alleen zijn dunne, rimpelige handen tusschen de harde knieën.
Voorts was er de schoorsteenklok met het veilingnummer, die de eeuwigheden mat.
Vele eeuwigheden verliepen. Een schrijver ging door. Een deur klapte op de gang. Men trof daar voor-