- Piet, (tot zijn klerk) geef eens even A 4.
Op de uitgespreide kadasterkaart wees zijn Nerolijke duim de twee terreinen, die wij moesten kiezen.
Het was nu eenmaal zoo, dat er geen andere terreinen meer bestonden dan die twee.
Op wonderlijke wijze bereikt de mensch zijn vaste punt. Hij doet het niet zelf. Er zijn krachten die elimineeren en ongemerkt, als een smient in een eendenkooi, bereikt men de plek waar de kooiker verborgen zit met zijn duim, die vogelhoofden inkraakt als apenootjes.
Voor den schijn deden wij nog keus uit twee, maar Haalmeier had reeds beslist, welk lapje hij ons zou laten koopen.
De zin des handels is niet, den gegadigde te laten koopen wat hij meent noodig te hebben; de zin des handels is, hem te laten koopen wat men kwijt wil.
Doch wijl de kooper ook zijn eigenzinnigheden heeft, moet men hem brengen in den waan, dat hij het is die kiest.
De beide terreinen hadden allebei iets vóór. Wat het eene vóór had, had het andere tegen. Wat het andere tegen had, had het eene vóór. Zoo gaat het.
Het gaat ermede als met ooievaars: de mannetjes zwart van achteren, wit van voren; de wijfjes wit van voren, zwart van achteren. Men kan zeggen dat het op eender uitkomt, doch dat is maar schijn.
Geduldig liet Haalmeier ons aarzelen en berekenen, tot hij eindelijk besliste: