gaan is de gemeenschap verbroken. Dan ga ik of iemand anders beter alleen.’
‘Wie heeft je daartoe aangewezen?’ maakte Knuppels ruzie.
‘Niemand,’ zei Arend rustig, ‘ik zei ook ik of iemand anders. Zonder volledigheid geen gemeenschap, men zal degene verdenken die ontbreekt. Dan is het naar mijn oordeel beter dat er één gaat.’
‘Ik zou willen weten,’ bracht Jaap onverhoeds in het midden: ‘waar is Ikse?’
Uit het huis kwam Toet. Was dat toeval of had de schilder door haar onverwacht verschijnen aan de dichter gedacht? - Zij leek hem in haar blauw katoenen kleed een heilige.
‘Op Ikse's gezelschap,’ zei Arend beheerst, ‘stel ik geen prijs.’
‘Hij kan doodvallen!’ deed Jaap er heftig bovenop.
Het meisje wachtte zwijgend. Zij was bijna een spiegeling in het bleke morgenlicht.
‘Moet ik er ook bij zijn?’ vroeg zij gedwee. ‘Vrouwen zijn hier zo weinig in tel.’
‘Behalve wanneer het blonde vrouwen zijn!’ bewonderde Jaap. ‘Je zult eens zien.’
‘Wat denk je, Arend?’ vroeg zij volgzaam, zonder op Jaap acht te geven.
‘Wij kunnen samen alvast op weg gaan,’ dacht Arend, de moeilijkheid ontlopend. ‘Je zou, terwijl wij bij de Sindaco binnen zijn, je boodschappen kunnen doen.’
‘Nu lui, ik groet je!’ snauwde Knuppels ineens, alsof iemand hem beledigd had. ‘Doe wat je moet doen, mij zie je niet terug.’
‘Zal me een zorg zijn!’ schold Jaap oprecht.
Arend vroeg niets. Hij had de man niet erger kunnen krenken.
‘Ik ga,’ zei Knuppels wrokkig. ‘'t Heeft me hier lang