‘Wat afgesproken?’ verbaasde zich de schilder. ‘Wat moeten we afgesproken hebben, en wie?’
‘Toet en jij.’
‘Maar man, je bent daas! Ik zweer je...’
‘Zweer niet,’ holde Arend Hobbe door, ‘het is een bekentenis te meer. Hoe moet dat verder? - Ik vraag je hoe dat verder moet.’
‘Als jij met alle geweld...’ begon Jaap, hoopvol. Maar hij haalde de schouders op en keek weer naar zijn pijp, die stinkend op de tafel lag.
‘Dit wil ik je zeggen,’ ging Arend tragisch voort. ‘Arend Hobbe kan alles missen, ook haar. - Laat me - ik ben sterk genoeg afstand te doen, wanneer het moet voor haar geluk. Ons samenzijn is een bedorven fotoplaat, niets, nooit meer, komt ervan terecht.’
‘Wees niet gek, Arend!’ maande Jaap, opstaande. ‘Bedenk wat je zegt.’ Hij deed een greep naar Arend's schouder, maar de pijp opmerkend, die nu binnen zijn bereik lag, nam hij haar op en begon te stoppen.
Arend keek toe. De zijne was uitgegaan.
‘Nee, dank je,’ wees hij de tabakszak af. ‘Hij die een vrouw aanziet om haar te begeren... enzovoort.’ Hij stapte van het raam de kamer in. ‘Overigens heb ik niets in te brengen,’ meende hij eerlijk. ‘Geen mens komt het toe over vrijheid of onvrijheid te beschikken. De vrouw, die met mij naar Fontana Marina kwam, was vrij te komen, vrij te gaan. Zij was vrij, zich aan mij gebonden te gevoelen, - of niet. Gedwongen offers gelden niet, en het lag in de aard der dingen, dat jij, Jaap Sparkel, die mijn gastvrijheid inriep...’
‘Absurd! je kletst! je wart alles door elkaar!’ schreeuwde de schilder wild en woedend. ‘Ik heb je gastvrijheid niet ingeroepen. En Toet...’
‘Ja waarlijk,’ erkende Arend Hobbe beheerst. ‘Van gastvrijheid was geen sprake. Eerder van inbraak en huis-