Zoeven, toen ik bij toeval op haar lette, is ze verschoten. Maar ze blijft gebonden binnen de wereld van haar web. Volg je mij?’
‘O ja. Ik zie zelfs een fout in je redenering, wanneer je dat doen van de spin op je eigen denken betrekt.’
‘Een fout?’ verbaasde hij zich, een beetje geërgerd.
‘Je wilt toch zeggen, dat de spin gebonden blijft aan haar web. Haar wereld. Is zo, maar ze heeft die wereld zelf gemaakt. Als ze er genoeg van heeft, of het gaat slecht met de vangst, maakt ze een ander.’
‘Wat dus wil zeggen?’ drong hij aan.
‘Dat jij en die spin toch meer elkaar gelijken dan je had wilen beweren. Ook jij, als jou de wereld niet bevalt, maakt een nieuwe.’
‘Nu moest ik eigenlijk spinnijdig op je zijn,’ erkende hij. ‘Je weet ik kan zo moeilijk ongelijk bekennen. In elk geval ben ik nu de draad kwijt. Spaart ons heen-en-weer-gepraat.’
Hij was opgestaan, had zijn hand op haar korenblonde hoofd gelegd. De aanraking met het levende, warme, werkte door zijn hand heen kalmerend.
‘Ik geloof,’ zei hij welmenend, ‘dat jij wijzer bent dan ik.’
‘Als jij zo wijs was dat eerlijk te erkennen...’
‘Wat dan?’ wilde hij weten.
‘Dan zou je zo wijs zijn als de kat.’
De witte kat, in haar lappenmandje bij de koude haard, verrees, rekte zich, wilde ook wat zeggen. Zich bedenkend, borg zij haar eeuwenoude wijsheid in de mulle ronding van haar staart.