wat je vraagt. Waarom vraag je anders? Een woord, uitgesproken, moet inhoud hebben.’
Haar witte tanden blonken in haar frisse rode mond.
‘Wie sprak het uit?’
‘Ik soms...?’ in eerlijke verbazing.
‘Maar jongen toch...’
‘Ik heb,’ hij werd een beetje boos, ‘aan ijdelheid zelfs niet gedacht. Ik heb het woord niet in mijn mond gehad.’
‘Is dat worteltjes schrapen?’ leidde zij af.
Zij beet het onafgesneden puntje van een peentje, knabbelde het verder gezellig krakend op. Zijn oplettende ogen gloorden in een schemer weg.
‘Waar denk je aan?’ vroeg Toet, om hem te helpen. Zij nam een blikken pannetje, begon het met de staalspons schoon te schuren.
Eindelijk sprak hij:
‘Of wij vanhier zullen gaan.’
Toet gaf geen antwoord, ijverig in haar werk.
‘Zeg je niets?’ vroeg hij.
Haar handen rustten even, zij keek hem aan.
‘En wat zal ik zeggen?’
‘Wat je ervan denkt.’
‘Je wordt oud, Arend,’ zei ze, stevig verder schurend. ‘We kunnen niet alle dagen heen en weer praten over blijven of weggaan. Waarom zouden we ook? Voorlopig hebben we het best.’
‘Ik wil de eenzaamheid,’ stelde hij eigenzinnig vast.
‘Met al die mensen?’ vroeg hij ontevreden.
Zij zette het pannetje op de aanrecht neer, veegde de handen droog om hem een aai te geven.
‘Zoet nu maar,’ troostte ze, ‘zeg nu maar niks. Jij, Arend Hobbe, en de mensen is een oud onderwerp. Daar raken we niet over uitgepraat. Geen reden om erover te beginnen.’