righeid van een kolonist? Hij wist: de oude wereld behoorde anderen en nieuwe werelden waren schaars, indien zij al, en de moeite van het bezitten waard, bestonden.
Wat wilden zij meer dan als gast verblijven bij onzelieveheer zelf, die vruchten gaf en water, zonneschijn en wijn? Zelfs bracht Arend het zover, voldoening te vinden in het bestaan van die onzichtbare medebewoner, wienst gastheer hij, de rollen verwisselend, zich voelde. ‘Par droit de conquête’ behoorde Fontana Marina toch hèm.
Toet diende als immer de geliefde, zorgde ervoor dat hij eten en drinken kreeg, maakte zijn bed, garneerde het naar zijn welbehagen, luisterde met stille aandacht naar zijn praat, zoals men luistert naar een bron. Zij gaf zijn handel en wandel, die min of meer in leegte verliepen, het doel, dat zij toch moeilijk konden missen.
Vaak zaten zij zonnend of schemerend op het terras van ‘All' America’, voormalig kroegje met zijn hunkerende naam, dat zij getrokken hadden bij hun huis. Zij genoten het uitzicht in de langzaam aangerijpte zon of het plechtig zinken van de avond. Zij zwegen elk voor zich. Tot Arend zich als een drachtige druppel voelde zwellen en begon, haast zonder het te weten, overluid.
Het meisje breide wollen dingen voor de winter of maakte van een lange broek een korte. Wanneer zij ried dat het ging komen, lichtte haar blond gezicht vol blijde verwachting op.
Beneden lag de lichtplas van het meer tussen de zilverbewasemde coulissen der gebergten. Langs de lange, rustige lijnen hunner toppen was de strakgespannen hemel uitgeknipt.
‘Het is maar schijn,’ mijmerde Arend, ‘dat dit water geen grenzen hebben zou. Wij kennen ze, zien ze zelfs wanneer we van deze oever naar de overoever kijken, en zouden vandaar hetzelfde kunnen doen. Als je oplet, zie je het bootje over en over steken als een weefspoel. Wij