| |
| |
| |
Hoofdstuk XXXVI
Den volgenden morgen kwam het ultimatum, gebracht door een parlementair met vier gewapende soldaten.
Men bekeek hem met verwondering, dezelfde vreemde houding aannemend van niet te willen hooren. Iedere man, dien de afgezant aansprak om inlichting aan wien hij zijn brief zou kunnen afgeven, antwoordde alleen met een schoudertrek, glimlachend alsof zij z'n taal niet hadden verstaan.
Dan wendden zij zich af met een innemende gelatenheid, die niets krenkends had, zoo onnoozelgelaten, - het zou onmogelijk zijn geweest er boos om te worden.
Nadat hij een dozijn keer zoo geprobeerd en telkens dezelfde ervaring opgedaan had, voelde de parlementair zich belachelijk. Hij wist geen houding meer. Had hij voor de soldaten, zijn wacht, z'n figuur niet moeten redden, hij zou zich gekeerd en den terugweg genomen hebben. Om hèn, meende hij, ging dat nu niet.
Maar wat dan?
Hij was in een groep mannen geraakt, die, met allerhande handwerk bezig, een wijl gestaakt hadden om naar hem te zien. Argeloos stonden ze, kinderen rond een wonderlijk krabbelend insect. Uit hun oogenklaarte was de lach niet weg, doch alleen dààr deed zij zich merken: zij wilden niet onbeleefd zijn.
Bij hen was de Engelsche professor. Hem sprak
| |
| |
de parlementair aan. Hij was een Franschman van correcte allure, langzaam-zorgvuldig in zijn manieren. Wellevend, merkend een Engelschman voor zich te hebben, tastte hij naar zijn beste Engelsch.
Voor het eerst kreeg hij een antwoord. En de mannen rondom stonden erbij toe te zien, met hun vragende welwillende gezichten geleken ze vriendelijke wilden, wier opperhoofd met een van verre gekomen vreemden bezoeker onderhandelt.
- Een geschrift, merkte de professor op, - gelijk de parlementair zoo beminnelijk was aan te bieden, had in deze nederzetting geen adres. Men kende de meeningen van de heeren die het schreven zeer wèl en was vol tegemoetkomende waardeering van het goede in hun bedoeling. Doch met allen eerbied daarvoor - in een verdere verbinding wenschte niemand te treden.
De andere mannen lachten. Zij schenen de formule te apprecieeren.
Opeens zag de onderhandelaar, vóór hij zijn antwoord vaardig had, de rijen opengaan, en tusschen eenige geleiders Mr. Forbes van de Daily Crier naderen tot binnen den kring. Ontdaan zag de Amerikaan eruit, van alle eigenwaardigheid ontkleed. Al wat journalist, ‘vertegenwoordiger van de Koningin der Aarde’ aan hem was, leek uit zijn voorkomen verdampt; zelfs de zakken, waarmee zijn lichaam was benaaid, lagen slap en karakterloos: de pronklooze schubben van een dood gedierte.
Met een stil gebaar boden de kolonisten hun gevangene den parlementair aan. Deze viel uit zijn
| |
| |
correcte houding; bijna hondsch vroeg hij den Amerikaan:
- Wat doet ù hier?
Voor 't eerst in zijn leven wist de journalist geen antwoord. Toch trachtte hij, zich richtend, door zijn houding een protest te vinden tegen de bejegening waar zijn mond geen woord voor had.
- Al goed! - sneed de parlementair af. Hij had zijn tenue gevonden, beval de vier soldaten van zijn wacht, den deserteur in verzekering te nemen.
- Voor de laatste maal, - keerde hij zich nu barsch tot den professor, - voor de laatste maal verzoek ik u dit document te ontvangen. De gevolgen zijn voor u.
Maar de kring was reeds aan 't verloopen; men scheen elke verdere vertooning overbodig te achten, en elk ging weder aan z'n werk.
Alleen, met zijn vier soldaten en zijn gevangene, bleef de Fransche gedelegeerde in de ruimte staan.
- Ik stel u aansprakelijk! riep hij de verdwijnenden nog na. De woorden verzwonden in de wijdte rond hem heen.
Toen de diplomaten het rapport van hun afgezant ontvingen, begonnen ook zij zeer onrustig te worden. Hun ervaring kende een dergelijke bejegening niet; er was geen precedent.
Men zou eerst aan den maaltijd gaan en des middags in een spoedvergadering zich beraden. En zeer veel indruk maakte aan het dessert de opmerking van den doyen, die de Britsche regeering vertegenwoordigde, onder het afplukken van een
| |
| |
rozijntje, dat hij vervolgens - de staat van zijn gebit liet geen ander gebruik meer toe - in zijn champagneglas liet zinken, waar het door de aanschietende gasbelletjes met eendrachtige kracht tot de oppervlakte geheven werd - de opmerking dat optreden met den sterken arm moeilijk meer te vermijden zou zijn.
Dit was zoo een louter verstandelijke conclusie, de appreciatie, na lang zwijgen en wikken, van een in het vak ervaren diplomaat. Zijn gemoed stond erbuiten, zijn aandacht trok zich bijeen op het vreemde ballonnetje in het champagneglas: het als door mieren door luchtjes omstormd rozijntje, telkens geheven naar de oppervlakte, waar een deel der belletjes met een frisch spetje ketsten uiteen, zoodat de zwaarte weer de overhand kreeg, en de rozijn-duiker zonk naar den bodem.
Hij had niet méér gevoeld bij zijn uitspraak dan een dokter, die in consult zijn meening zegt: de patiënt zal waarschijnlijk onder de operatie succombeeren. Een kwestie eigenlijk van techniek: hoe men dit vreemde ding, die kolonie daar van tuchtelooze menschen, aanpakken zou?
En nogeens ging hij zwijgend na wat men al had beproefd. De officieele pogingen waren op niets uitgeloopen... het rozijntje, wentelend om het dikste eind, maakte een draai over den bodem van het glas... evenmin - hala! de belletjes waren nog niet sterk genoeg om den duiker op te heffen, log als een kever zakte de rozijn in het vocht - evenmin hadden de onderhandsche bemoeiingen der rebelsch geworden idealisten tot eenig resultaat
| |
| |
geleid - daar steeg het rozijntje nogeens op, waarlijk... neen, de gaskrachten waren niet uitgeput, op den bodem bleef de rozijn liggen, omschoten, omkropen door de van alle kanten loerende luchtoogjes - het ultimatum was niet eens ontvangen!
- Tja! smakte de lord. Zijn gepolijste lippen sprongen ineens vaneen als een peul, zoodat de witte tanden van zijn kunstgebit blinkend bloot kwamen. - Een restantje brood verkruimelend, zonk hij weer in elkander. Het werd tijd, zich te herinneren, en deze herinnering in dien wonderlijken van den wereld afgescheiden stam te doen ontwaken, dat zij allen deserteurs waren en als zoodanig konden worden behandeld.
De stilte spande. Maar aan het andere eind van de tafel kwam een opluchtende agitatie. In de geserveerde koffie was een verkeerde boon gemengd; de bediende kreeg last andere te laten zetten. De heeren die gedronken hadden, zaten met vieze gezichten; proevend smakten hun lippen, men bette ze met het servet.
Middelerwijl gaf dit een aangename wending aan het discours, het werd zeer levendig en vol herinneringen. Oude diplomaten, die vele onderhandelingen en internationale conferenties hadden meegemaakt, wisten hun kring met anecdoten over minder geslaagde en uitnemend geslaagde gerechten voortreffelijk te onderhouden.
Vooral de Fransche gezant, een causeur, had wil van zijn episode.
- Wij waren, vertelde hij, - te New-Orleans
| |
| |
bijeen om de grenslijn vast te leggen tusschen de Nederlandsche en Fransche bezittingen in Guiana.
Twee maanden... twee maanden hadden de onderhandelingen geduurd; het werd vervelend en vermoeiend. De plaats, saai en zonder vertier, had geen andere afwisseling te bieden als de charmante vrouw van den Franschen consul, die - het moet gezegd - haar best deed!
Zijn roode lippen smachtten in herinnering; er was op alle gezichten een opglimming van verlekkerd meegenieten.
- Doch we konden - ging hij voort - het niet eens worden over een waterval, door beide partijen tot hun gebied gerekend. Van belang voor het verkeer was deze stroomversnelling niet; integendeel, men kon er eenvoudig met geen vaartuig overheen. Maar ze zou mettertijd van waarde kunnen blijken als leverancier van werkkracht. Beide partijen begrepen, in dit slechtbevolkte gebied een dergelijken factor niet te mogen verwaarloozen.
Wij zitten aan tafel en vriendschappelijk, bij het dessert, bezien we het onderwerp nogeens van alle kanten.
Daar, eensklaps, springt mijn eminente collega Lord Hollingpipe aan het andere eind van de tafel op. Hij schijnt onwel. Blijkbaar kost het hem moeite de goede vormen te bewaren, - in een seconde is hij de kamer uit.
Wat gebeurt er? - In Godsnaam!...
Consternatie overbodig. Er was bij het dessert een bittere amandel, die zijn Lordschap zonder erg te vermoeden had gekraakt en genuttigd.
| |
| |
Even geeft de spreker zijn gehoor gelegenheid, van het Lord Hollingpipe overkomen ongeval te bekomen. De vingers plaatsend tegen elkaar, bedenkt hij zich, en hij vervolgt:
- Dit voorval nu, wordt aanleiding tot een curieuse weddenschap tusschen mij en den vertegenwoordiger van Holland, 'n generaal in ruste... zijn naam is me ontschoten, - ik zou hem trouwens ook niet kunnen uitspreken.
Onze beide regeeringen hebben dus evenveel recht op den waterval in kwestie. Niemand kan zijn aanspraken uit vrije beweging opgeven. Welnu, wie van ons beiden den strijd zal staken, - wij zullen erom loten!
Op de volgende wijze.
Ieder onzer - let op! - krijgt twintig gepelde amandelen vóór zich...
Glunder in 't geval, kwamen de luisterende hoofden dichter bij.
- Twintig! zegt de spreker. Wij nemen er tegelijkertijd een in onzen mond en eten 'm op. - Zoo telkens de een na de ander.
Wie het eerst een bittere krijgt, verliest!
In pleizierige aandacht omringden allen den verteller, brandend op den afloop dezer geestig bedachte diplomatieke manoeuvre.
Inmiddels wordt de nieuwe koffie gebracht, men proeft met de aandacht welke de zaak waardig is; zij smaakt, de nieuwe koffie, voortreffelijk.
De Franschman gaat voort:
- De amandelen dus, worden gehaald. Het duurt eenigen tijd, want voorraad is er niet meer.
| |
| |
Van de pauze maak ik gebruik, mijn secretaris op te dragen: ‘zorg dat de Hollander uitsluitend bittere krijgt!’ Hij lacht, weet de portée niet van 't geval, en gaat heen om de commissie uit te voeren.
Ik verkneuter me op den afloop!
Na eenigen tijd: de butler komt binnen, keurig, met twee kristallen schaaltjes. Op ieder liggen twintig amandelen, als overeen gekomen. Verschil is niet te bemerken: ze zien er alle eender uit. - Even krijg ik de schrik: als ik toevallig maar niet de bittere tref! Een bittere amandel is iets vreeselijks...
Maar bij voorbaat verheug ik mij reeds op het gezicht dat mijn collega-tegenstander zetten zal, wanneer hij bij z'n eerste keus al blijkt verloren te hebben! - Natuurlijk laat ik niets merken.
De verteller neemt een gepaste pauze om het effect van het verdere voor te bereiden. Langzaam zijn koffie slurpend, ziet hij het gezelschap rond, dat geamuseerd dichterbij is gedrongen. De oogen schitteren van verwachting.
Plastisch arrangeert de Franschman de scène:
- Aan weerskanten van een klein tafeltje gaan wij zitten - ik hier, de Hollandsche generaal dààr - vóór ons het schoteltje met de goudgele amandeltjes, die er alle even onschuldig uitzien, - een glas water ernaast om...
Beiden nemen wij onze amandel.
Een beet... Ik dacht door den grond te zullen gaan!
De mijne was - en hoe! - bitter!
Groote vroolijkheid. De Engelsche doyen, met
| |
| |
een nieuw glas champagne, heeft zijn spelletje met den duikrozijn hervat, maar zijn oog tintelt van aandacht.
Nogeens, ervaren, laat de verteller de heeren wachten. Sommigen denken dat het uit is en gaan heen. Doch het gezicht van den verhaler voorspelt een vervolg:
- Natuurlijk, glundert hij, - laat ik niets merken! De diplomatieke carrière geeft méér bittere pillen te slikken. Maar de smaak is waarlijk afschuwelijk, 't brandt in m'n tong en m'n lippen...
Wat denkt ge dat de Hollander doet? De Hollander, die óók een bittere amandel in den mond heeft! - de blik van mijn secretaris laat er geen twijfel aan.
Hij laat evenmin iets merken! Geen vertrekking is op zijn gezicht te zien. Bedaard, met de gelaten goedmoedigheid van een pruimenden bootsman gaat hij voort, zijn amandel te kauwen.
Heeft hij misschien bij toeval tóch een zoete?
Nogeens. - Wij nemen de tweede. En weer is op zijn impassibel masker niets te zien. Hij praat en eet met bedaarde aandacht, alsof hij met iets anders bezig was. Ik moet den man bewonderen. Want ik - ik heb al mijn beheersching noodig om het wrange, giftige ding naar binnen te krijgen, zonder iets te laten merken.
Opeens... een diabolische gedachte! Groote goden - zou de bediende zich tòch vergist hebben?... Zou hij daar mijn schoteltje... en ik...!
Ik zie de achttien overgebleven nootjes aan - het is afschuwelijk - niet denkbaar is het!
| |
| |
Doch wij beginnen de derde... na de derde de vierde... en de vijfde. - Mijn mond staat in brand... het vleesch krampt om mijn gebit... m'n keel wordt oproerig.
- Ze zijn zoo droog! stamel ik, bijna stikkend. Met een glas champagne drink ik nieuwen moed.
En verder gaan we.
Tot - de tiende!...
In mijn wanhoop, krijg ik een genialen inval.
- In een duel, zeg ik, - is het gewoonte, halverwege de degens om te wisselen. Vindt u 't goed dat wij deze gewoonte volgen?
Ha! denk ik. Nu heb ik hem!
Maar hij, doodleuk, antwoordt:
- Goed!
En wij wisselen de schaaltjes.
Elfde amandel... ik leef in hoop... Vergeefs! ook die is bitter! - Iedere volgende lijkt wranger en afschuwelijker dan de voorgaande. - Twaalfde... weer zoo. En hij, mijn tegenpartij, houdt zich beter dan ik. Heeft die man een gehemelte van gewapend beton?! - Hij drinkt niet, hij eet; eet zonder ophouden, de eene bittere amandel na de andere!
Na de twintigste - eindelijk! - lééf ik nog? - drukt hij mij de hand.
- Hùlde, Excellentie!
- Hoezoo? heb ik nog de durf te vragen.
- U hebt ze alle opgegeten. Ik, - ik slikte ze alleen maar in.
Had mijn secretaris me niet opgevangen, ik verzeker u, ik zou op dat oogenblik...
Samen - want de Hollander had toch ook eenige
| |
| |
restauratie noodig - begaven wij ons naar buiten om ons te verfrisschen.
Een schaterlach beloonde den verteller.
- En hoe is het met den waterval afgeloopen? vroeg iemand.
- O, den volgenden dag kwam ons protocol in orde. Ik moest erkennen, verloren te hebben, en de tegenpartij was zoo genereus, den waterval samen te deelen.
Het verhaal, en weder oververtellen der geschiedenis aan anderen, die niet goed gevolgd hadden, rekte het samenzijn. Niemand had lust, aan de pijnlijke discussie te beginnen, en tegenover de militairen te erkennen, dat men échec had geleden.
In de namiddagsamenkomst kwam het vanzelf. De officieren, mede genoodigd, stapten in hun groot uniform, vol goud en kwasten, als overwinnaars binnen. Vooral de kolonel-commandant, die het altijd wel gezegd had, voelde zich een groot man. Zijn houding was zoo moeilijk te verdragen, dat de Fransche gezant een collega influisterde: ‘twintig bittere amandelen zijn nòg aangenamer dan die man daar!’
Zoo vierde hij de triumf van zijn grap nog eens over.
Maar de voorzitter klopte plechtig met den hamer; de vergadering begon.
Na een uur was zij afgeloopen.
Dien avond kregen de troepen bevel, den volgenden ochtend bij het aanbreken van den dag gereed te zijn voor de marsch.
|
|