't met alle talen die hij verstond als een smid met een bos loopers een slot probeert, zonder het geringste effect op den jongen man. Met dezelfde hulpvaardige opgewektheid, als deed hij hem een dienst, bond hij den gevangene de handen weder in 't koord, nam het bord op van den vloer, waar hij 't had neergezet, verdween, half omziende, met een korten, vriendelijken knik.
Mr. Forbes van de Daily Crier hoopte nu maar één ding: dat men hem terechtstellen zou, zooals men Jean den apache terechtgesteld had, en hij gelegenheid zou hebben het misverstand - want eenig delict kon men hem niet ten laste leggen - op te klaren.
Er gebeurde echter niets. Tegen den avond droeg dezelfde zwijgende vriendelijke jongeman zijn veldbed aan, maakte dat zorgzaam gereed, ontbond den gevangene en gaf hem nogmaals te eten. Mr. Forbes had even goed een hond kunnen zijn, wiens bak en slaapmand men klaar zet voor den nacht. Zonder een woord, opende de ander de deur, die hij bij 't komen achter zich op het slot had gedaan, glipte naar buiten, en sloot ze weder toe.
Alleen en vrij in de holle ruimte van de hal, zat de Amerikaan neder op den rand van zijn bed. Langzaam, in 't aandonkeren van den avond, begon hij te noteeren wat hij niet wilde vergeten.
‘Als een hond...’ schreef hij, en peinsde wat hij bedoeld had, en op het verdere...
Maar niets wilde meer komen.
De weg van zijn hersens naar de punt van zijn potlood was te lang, en er waren zoovele zij wegen...