| |
| |
| |
Hoofdstuk XXXII
Mr. Harakiri's expeditie had in het bosch, waar de beek door een lichting stroomde, haar kwartier gemaakt. Een ruim veld was schoon van heesters gekapt, de automobielen ringden daar rond als de karren van een kafferkraal.
Voor de hooge heeren had men de barakken aan de beek bestemd, in linnen tenten langs den rand van 't geboomte hielden de soldaten zich op.
Het probleem wóóg. Men ademde als in een verstikkende atmosfeer.
Hoe kòn 't dat die menschen daarginder niet terug wilden naar de beschaving? dat zij niet als Sinterklaaskinderen, die de gard ontgaan zijn, - deserteurs zij allen, voor wie het militair strafwetboek den kogel bestemde - zich verheugden in de beloofde straffeloosheid!
Beladen van zware gedachten achter de neergelaten voorhoofden, waren de gezanten teruggekeerd, ten einde, bekomen van de bevreemding, op hun gemak te delibereeren.
Tot dat gemak zou allereerst bijdragen een uitvoerig middagmaal, door de koks inmiddels van den medegebrachten ruimen voorraad bereid. Vouwtafels waren uitgezet aan een lange rij, vereenigd door een wit-schitterend damast, practische vouwstoelen beloofden zooveel comfort als de situatie gedoogde; men behoefde in geen enkel opzicht zich te behelpen.
Ter vergemakkelijking van de verstandhouding, waren de kleine Japanner en de hoofdofficieren
| |
| |
als gasten aan de diplomatieke tafel bescheiden. Dankbaar hiervoor was alleen Mr. Harakiri; hij voelde zich gevleid. Wat de militairen betreft, zij rekenden zich van meet aan het voornaamste element der missie, haar eigenlijke kern, bij voorbaat als zij zich overtuigd hielden, dat geen andere oplossing verkregen worden zou dan door hun tusschenkomst. Het pourparleeren der diplomatieke heeren was onnoodig tijdverlies, en wat het burgerlijk element met deze zaak van overheid en gewapende macht te maken had, zij waren er niet in geslaagd het te begrijpen.
Zoo verheugden zij zich alvast over het aanvankelijk échec der gezanten en maakten daar geen geheim van. De commandant van den troep, een Italiaansche kolonel van internationale afkomst, was op den gezant van zijn land toegestapt; zijn pijpekoppenkop - gedramatiseerd door veel snorren op z'n lip en boven de oogen - illumineerend met een triumfantelijken schater, had hij hem grofgemeenzaam tutoyeerend toegesproken:
- Zie je nu wel?
Het gezamenlijk en voor deze penibele gelegenheid solidair vereenigd corps diplomatique wist met een correcte ijskilte, gelijkstaande aan een strategische overwinning van den eersten rang, zijn houding te bewaren. Toen had de krijgsman niet anders kunnen doen dan de schouders schokken, dadelijk deze gemelijke beweging, die niet bij zijn leeftijd en aanzien paste, - zijn pensionneering met den generaalsrang was om het onderscheidend commando der expeditietroepen
| |
| |
uitgesteld - verbergend in een ijverig trekken aan zijn zeemleeren handschoenen.
Zwijgend genoot men de hors d'oeuvre en de soep. Eerst het versche vischje uit de beek, als delicatesse opgediend, bracht wat levendigheid, - maar het onderwerp bleef zich bepalen tot dit vischje. Er was ham en doppertjes, en er kwam een jong malsch reekalf op tafel, en voor nagerecht had men uitvoerig gezorgd. De Japanner hief zijn champagne-glas in de vingertippen en scheen iets te willen gaan zeggen, maar aller onbeschrijflijk keurige houding van niet-luisteren, alsof daar geen menschen maar opgesierde pianokaarsen zaten, ontnam zelfs hèm den moed.
Joviaal in zijn triumf, had toen de kolonel met z'n glas gewenkt; daardoor kon Mr. Harakiri met fatsoen drinken en z'n glas kwijt raken aan den gegalonneerden lakei, die, het weder volschenkend, zonder een kreuk in z'n gezicht de ironie van de situatie slechts even door de papagaaipootjes naast z'n oogen deed rimpelen.
Ook tijdens de sigaar, die men wandelend bij tweeën of drieën over het baantje bij de beek genoot, kwam het onderwerp niet over den tong. De overige leden der expeditie hadden reeds veel vroeger hun maaltijd geëindigd, zij zaten op een afstand met benieuwde gezichten te kijken naar het elite-gezelschap, als lieden van een anderen stam. Met de oogen kon men 't niet zien, maar het wàs er toch: - er was een paleis om deze wandelende statigheid heen; tusschen gobelins en goud gingen ze, - en de overigen mochten daarbuiten toe- | |
| |
kijken, kinderlijk versnaperd aan de blinkende lichtjes, de kristallen fonteinen der kronen, en de statige verschijning van nu en dan een lakei.
Meer echter kwam er ook voor de sterkste verbeelding niet te zien. Enkele van de oudste heeren, die de voornaamste mogendheden vertegenwoordigden, gingen een uurtje rusten; de Bulgaarsche graaf knipte met de vingers zijn vier Pommeren nabij om zijn hangmat in de boomen te sjorren, waarna hij in zijn barak ging en in pyama's met een plaid weer verscheen. Voorloopig zou er dus van eenig besluit, laat staan van eenige mededeeling, niets komen.
Dies besloot het burgerlijk element, aangezìen hun verboden was zich rechtstreeks met de kolonie in verbinding te stellen, althans een vergadering te houden. Zij kropen bijeen rond de resten van hun maaltijd, zeer mistroostig van allure, het armoedige kleumige gevoel in zich van menschen die een ideaal hebben verloren. Met benauwde knikken, zwijgend, werd de Patriarch als voorzitter aangewezen. Hij begon met veel langzaam pathos, zijn hoofd telkens oprichtend, zooals een kip doet wanneer ze met nadruk iets te zeggen schijnt te hebben, dat niet door den krop kan. Het viel wat lang, maar zeer schoon was het toch, elkeen betreurde dat de kolonie ginds deze redevoering had gemist.
Halverwege kwam de kolonel-commandant van het troepenescorte even, zwijgende, zien. Vóór hij heenging, kuchte hij een paar maal, en er was iets vaderlijk goedkeurends in de manier waarop
| |
| |
hij, wegstappend naast zijn sabel, zeide: ‘dat ze het maar niet te druk aan moesten leggen.’
Een der jongemannen uit den kring van den Patriarch schoot als een vlam driftig omhoog, vaardig tot hij wist niet welke daad. Maar met een waaiend handgebaar deed hem de spreker neerzitten. Hij had geleerd te dulden, en het woord (dat men zèlf sprak) was óók iets. Dies heerschte het Woord ongestoord over de vergadering, en het Woord was lang, en het Woord was abstract.
Toen de gelegenheid voor debat gekomen was, vroegen de drie afgevaardigden der Vrouwenbeweging tegelijk het woord. Ieder op haar beurt, par politesse, stond men toe te zeggen, dat er iets gedaan worden moest; en een der spreeksters liet zich onder instemming der vergadering ontvallen, dat het een schande was, - waarop enkelen: ‘Sss!’ riepen.
Op dit ‘Sss!’ kwam de kolonel nogeens langs; naast zijn sabel, die sleurde aan te lange verlakte riemen door het gras, stapten zijn beenen; even stond hij te luisteren naar de ingevallen stilte, dan ging hij goedkeurend knikkend weder heen.
Inmiddels trok de avond den hemel dicht. Rond de kronen van het bosch stond de lucht nog doorzichtig en sterrenloos, maar de zonnegloor tusschen de stammen was gedoofd, en uit de struiken drongen schaduwen naderbij. In het kampement hadden de soldaten een vuur gemaakt; men zag hun zwarte lichamen daaromheen, en zij zongen evenals zij overal elders gedaan hebben zouden, een lied met een honderdmaal herhaald refrein. De stem
| |
| |
van den voorzanger kon men in den afstand niet hooren, alleen zweefde als een bankwolk het sterkere geluid telkens aan van den koorinval; - dat geleek het geheimzinnig antwoord eener menigte op een onverstaanbare vraag.
Als een kleumsch nest jonge honden kropen de civielen dichter bijeen; de pacifisten, de vrouwen, de humanitairen, de anarchisten, de idealisten van zoovele gadingen als zich bij den verheerlijkten Japanner hadden weten te accrediteeren; fluisterend schimden de gesprekken, en men kwam overeen, nogeens buiten den Japanner en den Amerikaanschen journalist om een nachtvergadering te houden. Op deze afspraak kon de algemeene goedkeuring verkregen worden, toen Mr. Forbes zich verwijderd had, op zoek naar nieuws en steun in het diplomatenkamp.
Hij vond daar zijn Japanschen vriend en heer in een geagiteerde stemming. Zijn armen en beentjes trokken marionetachtig, terwijl hij, zuigend aan een vurige sigaret, een wonderlijken onzekerheidsdans om z'n as uitvoerde.
- Ah! explodeerde hij, den Amerikaan z'n beide handen toestekende.
Beiden voelden zich verongelijkt en verschoven: de Japanner als bekostiger van heel dit dure geval met hoffelijkheid gesloten buiten alles, de journalist, ingedeeld bij de menigte zonder meening, - alleen meeningen had ze, - die ginds aan 't vergaderen was en 't daarbij blijkbaar zou hebben te laten. Beiden zagen in, dat hun gewichtigheid bij de expeditie verder zou afhangen van de plaats die
| |
| |
zij zich zouden weten te verzekeren bij de diplomatie.
In het duisteren begaven zij zich samen op overleg.
Inmiddels was in het diplomatenkwartier ook meer leven gekomen; de bedienden dekten voor het diner in het feestelijk verlichte groote blokhuis, dat als eetzaal diende; de heeren rekten hun beenen na de siësta; den Bulgaarschen graaf had men in gezelschap van zijn Pommersche lijfwacht, het geweer over den schouder, op jacht zien gaan.
- Of deze heeren dan niets anders deden dan jagen en eten? verwonderde zich de Japansche vredesmaecenas. - Zóó'n manier van zaken-doen!
Overgeschoten, liepen de beide bondgenooten de open plek door in de richting van het soldatenkamp. Een schildwacht stuitte hen: niemand mocht passeeren!
De soldaten hadden hun zang nog niet geëindigd. Telkens improviseerde de voorzanger nieuwe rijmen, en het koor lolde mee om zijn vieze grappen, met een stoot het refrein inzettend. Maar uit de officierentent kwam een driftig iemand naar buiten, vloekende ‘dat ze hun bek moesten houden, men kon binnen z'n eigen stem niet verstaan!’
Als geslagen lag nu het kamp onder het nagedonkerd hemelopene. Twee sterren, een roode en een groene, stonden te spieden in hun eenzaamheid, en het enkel geschraap van een kikker in de beek, die weldra antwoord, vervolgens een groot, weder eenstemmig gezelschap kreeg, voltooide de stilte.
| |
| |
Juist intijds voor hun maal, zaten de twee gezworenen zwijgend met de andere civielen mee. Niemand had een zweem idealisme nog over. Men had wel kunnen huilen; - zwijgend ging men uiteen voor den nacht.
Maar tot zeer laat in den avond, nadat de koffie en het likeurtje pit hadden gebracht in de hoofden, bleven de diplomaten aan de redactie van een schriftelijk vertoog, dat zij de kolonisten aanbieden zouden. De beraadslaging leefde; alle reputaties fonkelden om 't hoogst, als een spel van vuurwerkfonteinen. Er was geen holheid meer in de hoofsche complimenten, waarmede men elkander bejegende, - elk meende 't en verwachtte wederkeerig gelijke hulde, als hij, verdiend, toedeelde.
Alleen graaf Plepkow von Niesterstrom zat met een gekreukelde ziel in een hoekje. Hij was hier minder groot dan hij met reden had verwacht. Zijn schitterend zwijgtalent vond geen waardeering, en hij voelde zich onrechtvaardig bejegend.
|
|