- U deed beter niet alleen in het bosch te gaan, er zijn wolven.
Het meisje lachte.
- Voor wolven ben ik niet bang, Jean. Eer ben ik bang voor mannen, die me geen hand willen geven.
Zijn lippen beefden.
- Waarom plaagt u mij? vroeg hij, eerlijk.
Zij scheen te begrijpen wat in hem omging. Vertrouwelijk nam zij z'n arm:
- Laten we nu samen de wolven tegemoet gaan. Dan kan jij me beschermen.
Woest rukte hij zich los.
- Pas op! dreigde hij. Wat wil je van me?
- Je moet beleefd zijn, Jean!
- Beleefd? - Waarom?
- Omdat je een Franschman bent.
- Bah! - En jij 'n vrouw, zeker.
- Misschien, gaf zij rustig en eenvoudig terug.
- Maar hier zijn we kameraden immers?
- Dat kon een reden temeer zijn. Zij glimlachte.
- Wat zouden we moeten denken van een onbeleefden Franschen monsieur.
- Denk wat je wilt! viel hij wild uit.
Dan, geschrokken van zijn eigen ruwheid, knakte hij op de knieën, greep hare hand, drukte zijn lippen erop.
Ineens voelde het meisje een felle beet in de vleeschdikte van haar duim. De apache sprong op en vluchtte.
Zij riep niet om hulp. Zwijgend ging zij naar het kamp terug, waar zij niemand sprak van hare ontmoeting.