naderbij zwevend, en nogeens snel weg, als om zich te doen missen - en viel plotseling met een felle vlucht aan, tot vlak voor het oog, waar het zich hangende vastbond, bezeten van den wil, de aandacht te trekken van den aandachtloozen man, - die maar met z'n beenen te schommelen zat boven de pluimpjes van het in zaad geschoten hooierige gras, overigens nauwelijks levende in de zijnde wereld.
En nu sloeg hij met de hand... een vage beweging. Een oogenblik was het dààr-zijn van het hinderlijke beest in zijn bewustzijn geweest.
Het liet zich hier niet weer uit verjagen. Door den slag verschrikt, was het snel omlaag gevallen, in den lichtkring van de zon, die een warm plekje aan 't maken was op de knie van den geleerde.
Op diens grijze, viltachtige soldatenbroek glansde een matzilveren lichtrondetje uit de boomen. Precies midden daarin was het vreemde ding komen vallen. Ook hier vol ongeduur, kroop het rond, telkens, de pooten gespalkt, poozende, - dan vorderend, met een gretig schokje, als had het, nieuwsgierig, ginder iets opgemerkt.
Toen de vage blik van den geleerde toevallig daar heendwaalde, zag hij 't ineens. Van een gouden bruin was het vliegenlijfje, daarover floersten de twee paren geaderde zilveren vleugeltjes, zóó doorzichtig, dat de gouden en groene geledinkjes en het snelle gekrieuw der zwarte hakige pootjes zichtbaar bleven tusschen de nerfjes van het vlies.
Nogmaals een onzekere afweerbeweging maakte de hand... het kleine dier rukte even omhoog...