| |
| |
| |
Hoofdstuk VI.
Ja, maar kindlief.... als Eveline nu zoo'n mooi aanbod krijgt.... en gauw moet decideeren.... en we komen met Ida eigenlijk niet veel verder....’
‘Is dat haar schuld?’
‘Ik spreek niet van schuld,’ zei mama deftig.
Freddy beet zich op de lippen en keek langs haar moeder heen het tuinraam uit. Mooi! Altijd was mama het, die over ‘schuld’ sprak, was zij het, die het bestaan van schuld ontkende en nu zij zich in de warmte van haar gevoel het woord had laten ontvallen, ketste mama heel handig haar eigen overtuiging als een frasetje tegen haar-zelf!
‘U weet heel goed, mama, dat juist ik altijd zeg....’
‘Daarom mag ik het nu toch ook wel eens zeggen?
Laf vond Freddy zichzelf en toch, ze kon 't niet helpen, dat het onlogische, het opportunistische in mama's redeneeringen haar altijd opnieuw ergerde. Ze zei niets meer en ging bij het raam staan, haar rug naar de tafel toe, waar haar moeder de bloemen in vazen schikte.
Kees kwam binnen en instinctief wendde zich de moeder om bescherming tot hem.
‘Nu is Freddy boos, omdat ik iets zeg, dat zij altijd zelf zegt!’
Hij sloeg de arm om zijn moeders schouders heen.
‘Och mama'tje! Is ze weer zwaar-op-de-hand? Moet je met alle geweld weer “logisch” zijn? Kom, zusje laat jij mama nu maar in haar “ouderwet- | |
| |
sche vrouwelijkheid” en wijd je krachten aan lui van je eigen leeftijd.’
‘Makkelijk, de “ouderwetsche vrouwelijkheid” in bescherming te nemen -, altijd in 't voordeel van den man!’
Mama trok de jongens voor, 't was zoo duidelijk als wat, en het maakte haar allerminst jaloersch, maar het hinderde haar wanneer Kees, die er overigens al heel weinig standpunten op na hield, principiëel werd over ‘ouderwetsche vrouwelijkheid.’ Coen vergaf ze 't grif dat hij niet zetten kon door een meisje, zijn jongere zuster, te worden overvleugeld, maar als hij theorieën was gaan opzetten over den plicht van meisjes om haar talent voor de wereld te verbergen ter wille van een ouderen broer of zoo iets - ongelooflijk, maar er waren onder vaders collega's, die zulke dingen zeggen dorsten! - daar zou ze er dag in dag uit met hem over gekibbeld hebben. Alles was goed -, als de menschen maar niet hun tekorten en zwakheden en belangen tot ‘beginselen’ gingen maken -, daar had ze met vader al over gesproken, toen ze twaalf was en dat voelde ze zóó diep met vader mee - het was vaders eigen grootste ergernis geweest, al zijn leven! - en vader had gezegd dat zij de eenige in huis was, die daarin heelemaal naar hem aardde, Dora en Eveline minder, allebei wel meer dan de jongens. Maar vader had ook gezegd, dat was geen wonder, het moest een vrouw lichter vallen, oude frasen te ontmaskeren, omdat zij bij de ineenstorting van het oude winnen, maar de man noodzakelijkerwijs verlie- | |
| |
zen moest. En vader had ook gezegd en vaak gezegd, dat ze zich wel nooit moest laten wijsmaken dat ‘kleinigheden’ als fouten in een redeneering, onjuistheden in de weergave van iets dat voorgevallen was, geen beteekenis hadden, want daardoor kwam alle corruptie, doordat menschen zich voortdurend in het kleine zorgeloos bezondigden en niet zagen dat de groote dingen uit de kleine waren opgebouwd, dat ‘groot’ en ‘klein’ eender was, maar vader had ook gezegd, dat ze zich hoeden moest voor het nutteloos en vruchteloos gekibbel, dat de stemming in huis bedierf en ook daarbuiten, dat de menschen griefde, zonder ze te overtuigen. En nu vroeg ze zich af of het antwoord aan mama zooeven niet nutteloos en vruchteloos was geweest. Och, en mama was zoo'n goeierd. Want ze vond het natuurlijk heerlijk, die soort adoratie van de jongens, vooral omdat vader meer en meer zijn eigen leven leefde -, daarom, ze vond het heerlijk en toch kon ze het ook weer niet verdragen als de jongens haar, de jongste - tot voor een jaar of zeven was ze nog ‘baby’ genoemd - al te veel plaagden, Dan kwam ze dadelijk naar haar overgeloopen. Nu ook weer. ‘Freddy, kind.... je hoeft immers nog niet bang te zijn. Ik zei alleen, het is verleidelijk voor Eveline.’
‘Ja mama, dat is het ook en daarom moeten we het vandaag maar eens doorzetten....’
‘Wat is verleidelijk voor Eveline en wat moet vandaag doorgezet worden?’
Hij was van een excursie den vorigen avond pas thuisgekomen, nikkerachtiger-verbrand dan ooit.
| |
| |
‘Ik zal 't je zeggen, jongen. Je weet toch dat Eveline een Hollandsch meisje voor de kinderen mee naar Indië wil nemen en dat ze ernstig dacht over Ida Carbaat?’
‘Ja, want daar ben ik bij geweest, toen dat besproken werd.’
‘Hoe vind jij Ida, zeg Kees?’ keerde zich Freddy plotseling in zekere spanning tot hem. ‘Mama denkt, geloof ik, dat ik te veel in haar zie.’ Hij lachte.
‘Wat zie je dan allemaal in haar?’
‘Wel, ik geloof dat ze veel te goed voor haar omgang is en veel te fijn voor het werk dat ze doet - ik zeg er geen kwaad van, hoor.... en soms denk ik wel eens dat niemand er geschikt voor is.’ Het laatste had ze sneller, als bij plotselinge ingeving gezegd.
‘Niemand....?’ weifelde mevrouw.
‘Ik bedoel zóó.... die fijn genoeg zijn om krankzinnigen te begrijpen en met ze te voelen, die zijn meestal niet sterk genoeg, van geest, van ziel bedoel ik, om ze te kunnen bedwingen, overheerschen, wat toch noodig is. En die daarvoor de kracht hebben, dat zijn meestal gevoellooze, grove naturen, zooals die Marie Oudhof.’
‘Is die Marie Oudhof bepaald gevoelloos en grof?’ vroeg Kees, uit zijn fauteuil beurtelings naar zijn moeder en naar Freddy kijkend.
‘Neen, dat zou ik niet willen zeggen....’ hernam mevrouw na eenig nadenken. ‘Ze is wèl vreeselijk onbeschaafd.... en daarin heeft Freddy gelijk, Ida is van nature door-en-door beschaafd, hoewel
| |
| |
ze van dezelfde soort afkomst is.... iets beter misschien, en ze is ondraaglijk met zichzelf ingenomen, Marie bedoel ik, en ze is blufferig....’
‘Daar moet je straks eens op letten, Kees. Als Marie liegt, krijgt Ida een kleur om haar! Nietwaar, mama? We hebben het alle drie opgemerkt, mama, Eveline en ik.’
‘Straks opletten? Wel allemachtig, maar krijgen we ze dan vandaag weer alle twee?’
‘Wat wil je, jongen? Je krijgt Ida niet alleen. Ze laat haar niet los. Den heelen dag - op een wandeling en in huis en overal, hangt ze aan haar arm.’
‘Houdt-u maar op! En handjes drukken aan tafel...’ Hij wierp zich om in zijn fauteuil met het gebaar van een sterken, gezonden jongen tegen alles wat hij ‘wee’ vindt.
‘Ja.... maar dat bewijst dan toch dat Marie niet gevoelloos is. Ze houdt van Ida, ze heeft alles voor haar over, dat zegt Ied altijd zelf.’
‘Zooals de leeuw “houdt” van het lam. Om het lekker op te eten.’
‘Götz von Berlichingen!’ plaagde Kees. ‘Maar we dwalen af. Wát was verleidelijk voor Eveline?’
‘Een zusje van juffrouw Swarth, de assistent van hiernaast, je weet wel, die is onderwijzeres en die wil dolgraag mee. En ze vraagt niet veel ook.’
‘Maar dat doet Eveline dan toch?’
‘Dat is te zeggen.... ze voelt meer voor Ida. Je weet, Eveline bouwt altijd heel sterk op haar sympathieën en daar heeft ze geen ongelijk in. En ze denkt niet alleen aan haar eigen belang, maar ook
| |
| |
aan dat van 't meisje. Voor Ida zou 't een weldaad zijn, dat is zeker, voor Leonietje Swarth alleen een buitenkansje. Frankje en Piet voelden voor Ida dadelijk aardig, dat vond Eveline ook een goed teeken -, al zal er natuurlijk later wel eens gekibbeld worden....’
‘'t Is voor Ida een levenskwestie!’ hernam Freddy warm. ‘Er zit een persoonlijkheid in haar, dat staat voor mij als een paal boven water. Die kon in een weeshuis niet tot zijn recht komen, en dadelijk daarna is ze in handen van die Marie gevallen en in die omgeving terechtgekomen. Omdat ze zelf bescheiden is, heeft ze zich laten wijsmaken dat die Marie wonderwat beteekent -, dat komt natuurlijk ook door dat klein-burger milieu, ik geloof dat ze nog nooit een meisje dat wezenlijk wat beteekent, had gezien. En ze is dakloos, en daarmee heeft ze haar gebonden. Met honderden verplichtingen heeft ze haar haar vrijheid ontnomen.... ze zuigt haar uit, met al haar lie vigheid, ze zuigt haar 't bloed uit 't hart, ze biologeert haar....’
‘Ho..:. ho....’ remde Kees lachend. ‘Die juffrouw, pardon, ik bedoel “zuster” Oudhof schijnt het bij je verbruid te hebben.’
‘Heb je wel eens gehoord dat ze “hun” zegt in de nominatief? Den laatsten keer nog, weet u wel, mama over “pa en moe”? “Hun” zijn al twee keer over de grens geweest. Zie je, zoo iets alleen vind ik al genoeg!’
‘Flobert’ met een ‘o’ -, net als de man in ‘Ada Gerlo’?’
‘Dat weet je wel, die heb ik altijd gelijk gegeven!’
| |
| |
‘Ida schrijft ook fouten....’
‘Een héél ander soort’ besliste Freddy opgewonden.
‘Hè kijk, mama, daar komt Leonietje aan, door de tuinpoort. Zeker nog eens even vragen hoe 't staat.’
Kees bukte zich naar voren, zag een vlug, donker meisje in matblauw japonnetje voorbij de ramen gaan.
‘Komt ze hier?’
‘Neen, jongetje, ze komt hier niet. En dat lachje was niet voor jou, maar voor Eveline, die met de kinderen en Oeri onder 't zonnetentje zit.’
‘O, drinken ze hier dan ook allemaal koffie? Dan weet ik vanmiddag voor de jongens wat leuks!’ Freddy drentelde onrustig tusschen tafel en raam.
‘Nu zit ze bij Eveline. Als ze haar maar niet bepraat. O, mama, laat Eveline het toch niet doen. Jullie vindt me misschien eigenwijs, omdat ik de jongste ben, maar laat Eveline toch Ida meenemen. Heusch niet voor Ida alleen. Ze zal zoo aardig zijn voor de kinderen. Maar dan zij-zelf toch ook, ze zal zichzelf worden. Vader vindt haar ook zoo aardig, vader ziet ook wel iets in haar.’
Halfweg al bij de deur keerde Kees zich ineenen om. ‘Vader ook? Niet, zusje, dat ik om jouw oordeel niet geef, maar vader.... lijdt gewoonlijk aan geen bevliegingen. Vader ook!’
‘Ja, vader is het heelemaal met mij eens, vader zegt.... ze voelt de eenvoudige dingen. Ze is als een knop, die niet open kan breken en als 't nog lang duurt, dan is het te laat. Dan zou het niet
| |
| |
meer helpen, wat je ook deed, dan zou ze mislukt zijn. Vader zegt.... 't mag niet eens zoo lang meer duren, ze zit er zoo vreeselijk onder. Denk je, als ik dat ook niet inzag, dat we haar niet loslaten mogen, dat ik 't dan zóo lang uithield met die Marie? Ik zal je eens wat zeggen, Kees.... als zij zoo zit te bazelen en op te snijden met haar oude wijvenstem en dat eeuwige geleuter over “bij ons in 't Gesticht”, dan krimpen mijn teenen in mijn schoenen van de akeligheid. En nu ga ik naar Eveline om te zorgen dat Leonietje haar niet tot al te veel toezeggingen brengt en vandaag gaat de kogel door de kerk. Weet je wat ik doe? Als we na de koffie wandelen, dan neem ik Marie apart en zorg dat Eveline eens rustig met Ida praten kan.’
‘Als je dat gedaan krijgt, ben je knap!’
‘Maar ik krijg het gedaan, dat zullen jullie zien!’
Met een sprongetje was ze het raam uit, buiten hoorde ze nog den goedmoedigen lach van Kees, die zoo aanstekelijk werkte dat ze ook even in zichzelf en om zichzelf glimlachen moest.
Leonietje ging juist weg. Ze was maar even komen vragen of ze ‘eventueel’ ook haar oude racket meenemen kon of dat er voor de tropen speciale bestonden.
‘Indringster!’ smaalde Freddy, met een donkeren blik achter het snel weg trippende blauwe meisje aan.
Eveline lachte haar vollen, goedaardigen lach, de lach van Kees, maar veel minder luid, werd dan ineens weer ernstig.
| |
| |
‘Ze is heel aardig, kind! En ze heeft nu zelf een aanbod gekregen.’
‘Dat zegt ze....!’
‘Foei....’ lachte Eveline weer. ‘Jij durft wat beweren! 't Is met jou beter visschen dan vechten, geloof ik. 'k Zou lie ver je protegé dan je....’
‘Protegé.... akelig woord. Maar zeg nu, Eef, wat doe je?’
‘Ja.... 'k heb den brief gezien.... van een mevrouw Groenenboom, bij één meisje. 't Is in de buurt van Soerabaja, niet zoo gezond als bij ons, en dat weet ze ook wel, maar ze heeft nu haar zinnen op Indië gezet en vanavond schrijft ze. Dus ik decideer in ieder geval vandaag.’
Freddy stond even nadenkend.
‘Kun je mee naar den trein? Ze halen? En dan dadelijk erover beginnen! Ik belast me met Marie. Lukt het niet nu, dan vanmiddag. En anders maar ronduit zeggen, dat je Ida wat te vragen hebt. Je wilt toch zelf liever haar dan Leonietje, of niet?’
‘O, zonder twijfel. En Herman stellig ook. Voor Leonietje zal 't bij ons misschien ook te stil zijn, al zegt ze van niet. Maar zoo iets moet je ondervinden, daarin heeft ze wel weer gelijk.’
Even later waren ze op weg naar het station, kwamen juist tegelijk met den trein en bleven op het voorpleintje wachten.
‘Daar komen ze al!’
Ze droegen nu allebei den zwarten mantel en gesluierden kap en hadden daarmee een bekijk, dat Ida verlegen maakte en dat Marie genoot.
‘We zijn jullie met dit mooie weer maar eens
| |
| |
komen halen. Er is zoo'n aardige weg, achter het dorp om, door allemaal kleine boschjes en langs een beek, van hier naar ons huis, dien jullie zeker nog niet kennen.’
‘Toch niet te veel om, mevrouw?’ vroeg Marie dadelijk aan Eveline - met Freddy bemoeide ze zich zoo weinig mogelijk - ‘'t Is maar, ziet u, Ida mag zich beslist niet teveel vermoeien. Ik vind haar de laatste dagen erg nerveus.’
‘Je kan toch wel loopen, al ben je nerveus,’ kwam Freddy ongeduldig -, ze had Ida een kleur zien krijgen en haar gebaar van protest.
‘O ja? Och, ik zeg maar altoos, wie 't weet, moet 't maar zeggen. Verbeeld-je, Ida, dat nervozeteit niemendal met je fiziek te maken zou hebben.’
‘Het is niet zoo heel veel om, zuster!’
Eveline noemde Ida bij den naam, en die zei tegen haar ‘mevrouw’, tegen Marie bleef ze ‘zuster’ zeggen, evenals Freddy huiverig voor al te groote gemeenzaamheid.
‘En 't is opwekkend weer!’ kwam Marie. Ze voelde behoefte haar uitval tegen Freddy goed te maken, kon het toch niet over zich verkrijgen zich rechtstreeks tot haar te richten.
Het was, sinds de kennismaking, de derde keer dat ze een vrijen dag bij de familie doorbrengen kwamen en in Marie streed de trots om de deftige kennissen, tegenover de collega's in het gesticht, tegenover thuis, met haar al scherper wordende wrevel tegen Freddy. Reden tot haar jaloezie putte ze alleen uit haar gevoel, dat ze slechts om Ida werd meegevraagd, terwijl ze toch - en ze mocht
| |
| |
dat gerust van zichzelf denken en zelfs zeggen, vond ze! - een veel intrezanter persoonlijkheid was, met haar ervaring en kennis, die Ida miste. Diep-in stak het haar eigenlijk dat ze den omgang met De Bloeme's aan Ida dankte -, ze wilde dat Ida alles aan haar zou te danken hebben, zoo zocht ze altijd de gevende te zijn, en was maar noode de ontvangende. Aan den eenen kant streelde het haar iederen keer te worden meegevraagd -, want het was een duidelijke erkenning van haar macht en meesterschap over Ida, maar ze voelde wel dat zij nu ook geen reden mocht geven tot onaangenaamheden en dus haar antipathie tegen Freddy moest verkroppen, zoolang ze niet achteruitgeschoven en tekort gedaan werd. Moe was een beetje gepikeerd geweest, dat ze nu alweer afgeschreven hadden en Ida had toen dadelijk voorgesteld, dan maar samen naar huis gegaan, maar ze had niet gewild. Voor Ida was 't buiten veel gezonder dan bij hen op het bovenhuis en Ida had er haar hart opgezet, dat had ze duidelijk gezien, wat Ida ook ontkende. En zoo had Ida dan weer goed gevoeld, hoeveel ze voor haar over had. Daarvoor was toch, goddank, den laatsten tijd volop gelegenheid geweest! Ze liet de anderen maar praten, dat ze Ida voortrok, haar het gemakkelijkste werk, de kortste waken toebedeelde, nooit een aanmerking maakte, haar bij alles hielp, ze liet ze praten, ze liet ze stilletjes mopperen. ‘Ga naar den dokter, beklaag je bij den directeur!’ -, dat zei ze en ze dorst het zeggen -, had niet Willemien in de vacantie geschreven dat
| |
| |
dokter Brand drie of vier keer gezegd had ‘de boel loopt in 't honderd, als Oudhof niet gauw terugkomt’? En 't was waar ook! Wie pakte zoo aan als zij, wie greep de lastigste patiënten resolutif bij de polsen, wie zag tegen geen transport, tegen geen waken, tegen geen spektakel op storende ooit op? Als iedereen klaagde, dat er geen hulp genoeg was, dat ze erbij neervallen zouden, zij klaagde nooit, werkte en sjouwde den heelen dag, 't heele etmaal als het moest, 't kostte haar 't merg uit de botten, niemand wist 't beter dan zij-zelf, en ze zag er weer uit, dat hoefde geen Spiegel haar te vertellen, dat voelde ze in haar leden wel -, maar wat gaf het? Nog een jaar, dan was ze hoofdverpleegster, kon ze nog meer voor Ida doen -, door haar examen zou ze haar dan ook wel heensleepen! Jaloersch mochten ze zijn, de valsche katten, 't was in hun oogen te zien dat ze haar bloed wel drinken konden. Van haar.... en van Ida ook! Wie had Ida, als ze haar niet had? Dood-moeder-ziel-alleen zou ze dan zijn geweest! En laatst die brief van Cor.... met de groeten van Verkley, den decoratie-schilder, wiens kind ze toen geholpen had. Nu ja, zij had Cor het eerst de groeten aan hem opgedragen, maar dat hoefde Ida nu niet precies te weten. Toen ze er destijds was, had ze toch expres geen moeite voor hem gedaan, want als ze had gewild.... hoe kwamen anders andere meisjes aan den man? Ze wist er alles van! Dat voelde Ida dan ook wel heel diep, te diep misschien. Ze scheen soms zelfs te denken dat Verkley haar had gevraagd en dat ze hem
| |
| |
had bedankt. Dat had ze toch heusch niet gezegd, maar nu Ida 't eenmaal dacht..., och, nu liet ze het haar maar denken. En werd dikwijls door stooksters en kwaadspreeksters, zóóveel in 't slechte verdraaid... en ze had het toch nooit met zooveel woorden gezegd!
‘Is dat nu niet een mooie weg?’
Zacht gingen hun voeten over mos en dennenaalden.... 't liep nu al langzaam naar het najaar toe, het groen had overrijpe, zatte tinten en hier en daar blonk rood en goud. De allereerste bladen dwarrelden, maar 't stond alles nog fleurig en vol en mooi, hoogtepunt van zomerhoogtij.
‘Als 't op zijn allermooist is.... dan gaan we tegelijk weer naar den herfst en naar den winter toe....’ zei Ida ineens.
Marie lachte, een beetje schel.
‘Neen maar.... is 't heusch? Is 't echt....?’ spotte ze, met schertsende rukjes aan Ida's arm en knipoogjes naar mevrouw Delveling. ‘Ben je weer een beetje in de boonen? O mevrouw, ze kan soms zoo loopen soezen.... en de gekke dingen, die ze dan zegt, je lacht je gewoon naar!’
‘Ik vind hier niets aan te lachen....’ kwam Freddy stug, en liet dan de twee, met haar zuster, een paar stappen voor zich uit gaan, om zichzelf te beletten, nog meer te zeggen, scherper uit te Vallen. 't Kookte in haar, want ze zag het wel weer, als een klit hing ze haar al aan 't lijf en zou dat blijven doen, den heelen dag. Geen oogenblik gelegenheid zou Eveline vinden. En dan was de kans verkeken, dan zou Leonietje vanavond haar
| |
| |
zin krijgen en wat dan.... God, wat dan? ‘Bevliegingen’ zei Kees -, alsof 't schande was, alsof 't minderwaardig was, altijd weer te gelooven, te hopen, te vertrouwen. Wonderwat intellect hadje noodig om over alles je schouders op te halen, en de kat uit den boom te zien.... goedkoope superioriteit! Och neen, Kees deed eigenlijk niet superieur, was alleen maar laksch. En toch, als je zei: Vader zegt het -, dan werd hij wel ernstig. En dit zei vader toch ook, dat 't volstrekt niet minderwaardig was, altijd opnieuw te hopen en te vertrouwen, dat het je leven rijker en mooier maakte! Trouwens in Ida vergiste ze zich niet en niemand kon dit ook een ‘bevlieging’ noemen. Ze zou ditzelfde hebben gevoeld als ze een mooi schilderijtje bij een burgerjuffrouw tusschen prullen aan den wand had zien hangen.... ja, ze voelde het al, wanneer ze den een of anderen vulgairen dikken poen een lieven hond zag commandeeren -, met groot vertoon van heerscherschap en meerderheid -, of een ruwe moeder baasspelen over een fijngevoelig kind.... ze voelde het overal, waar ze het mindere het betere overheerschen zag.... en deze geraffineerde overheersching die bewust of onbewust zich bediende van de beste, de mooiste eigenschappen, dankbaarheid en trouw, was haar al bijzonder onverdraaglijk. Toen Ida haar eens verteld had hoe Marie haar soms bevoorrechtte, en dat ze dat niet goed vond.... en ook niet noodig en eigenlijk ook niet eerlijk, tegenover de anderen, maar in elk geval het bewijs van een groote, mooie vriendschap...
| |
| |
had ze op het punt gestaan uit te roepen: ‘Maar zie je dan niet dat ze je met opzet van al die anderen afsnijdt, dat ze je uit berekening gehaat maakt, onmogelijk maakt, dat ze je belet om andere vriendschap te vinden, dat ze je meesleept in den afkeer dien de anderen tegen haar hebben?’ - maar ze had het niet gezegd, ze wilde niet achter haar rug kwaad van haar spreken. Ida's natuurlijke edelmoedig heid zou daar tegen opgekomen zijn, en ze was zoo gewoon, Marie alles te vertellen, dat ze dit, ook al had ze gewild, niet verzwegen zou hebben en dan zou zij hebben getriomfeerd en, erger, dan zou ze het weinigje dat ze nu nog voor Ida kon, ook niet meer hebben gekund.
Maar 't was niets, ze zou straks, na de koffie, de zaak eenvoudig forceeren. Eveline had al willen schrijven, maar dat hadden zij èn mama èn zij-zelf haar ontraden, ze lazen immers elkanders brieven.... Ida uitdrukkelijk alleen te vragen was onmogelijk, 't moest als ongezocht gebeuren en dan zou Eveline haar alles zeggen, ook dat ze zich, ter wille van zichzelf aan die egoïste vriendschap onttrekken moest en zich niet enkel door trouw en dankbaarheid mocht laten overheerschen: dat ze plichten had jegens haar eigen persoon, haar eigen ziel -, zou iemand haar daarop wel ooit gewezen hebben?
‘Freddy.... waarom bungel je zoo achteraan! Hoor eens even!’
‘Ben er al....’
‘Wat vind-je, als we hier even gingen zitten? Ze
| |
| |
hebben hier zulke lekkere karnemelk. Ik zit er wel met de jongens soms, die mogen dan schommelen en wippen.’
‘Ja, best. Ik ken het hier wel. Niet alleen de karnemelk is er goed, je eet er heerlijke eieren-metham. Ze hebben er ook altijd 's zomers een paar menschen en pension. Er is zoo'n mooie achtertuin.’
‘Je zoudt niet zeggen.... zoo afgelegen.’
‘Menschen die stilte en eenzaamheid zoeken.’
‘Die komen dan vandaag vergeefs!’ lachte Eveline. Zes fietsen stonden tegen de veranda, zes meisjes zaten er melk te drinken en ijs te eten en cake en te praten en te lachen.
‘Een halve kostschool!’
Ze bestelden de beroemde karnemelk en Marie keek aanhoudend naar de meisjes, misprijzend, omdat ze zoo'n ‘onbeschaafde herrie’ maakten, benijdend, omdat ze zoo mooi gekleed waren en tennis rackets bij zich hadden en een vreemde taal spraken.
‘Zouden het buitenlandschen zijn?’ fluisterde ze.
‘Wel neen,’ lachte Freddy, ‘twee ervan ken ik. Ze stellen zich maar een beetje aan.’
‘Praten ze Fransch?’ keerde ze zich tot Eveline.
‘Neen, Engelsch....’
‘Verstaat u Engelsch?’
‘Maar.... natuurlijk!’
Het hooghartig schijnende woord ontviel haar eer ze 't wist en Freddy zag Marie's gezicht verdonkeren. En ineens voelde ze een prik van medelijden door zich heen. Een stakkerd was ze toch
| |
| |
eigenlijk ook.... met zóóveel onbevredigde eerzucht in zich....
‘Willen we den achtertuin eens in gaan? Er staan daar wel een vijf-en-twintig bijenkorven.’
Ze stonden op en dadelijk hing Marie zich weer aan Ida's arm. Ze gingen het tafeltje met de vroolijke meisjes langs -, de sombere kostuums brachten daar ineens een stilte te weeg en Freddy merkte alweer op, hoe dat Ida verlegen maakte en hoe Marie het genoot.
‘Zie jullie, daar, tegen die schutting, daar staan de korven!’
Maar Marie scheen iets anders te hebben in 't oog gekregen, ze hield Ida bij den arm terug en wees met uitgestrekte hand op een klein priëeltje, waarin een jonge vrouw zat te lezen, ze liet dadelijk de hand weer neer -, zich de gulden regel van ‘niet wijzen’ blijkbaar intijds herinnerend - maar bleef stokstijf staan kijken.
‘Ze is het.... kijk jij eens goed, Ied, jouw oogen zijn beter.... is ze het of is ze het niet....?’
Ida was vuurrood geworden.
‘Ja.... ze is het stellig. Maar ga nu mee!’
‘Waarom zeg?’ En hardnekkig hield ze haar terug.
‘Wie zien jullie daar toch?’ kwam Eveline ongeduldig. ‘Is 't een kennis? Ga haar dan aanspreken. Maar sta niet zoo te staren.’
‘'t Is een pazjent.... een vroegere pazjent....’ fluisterde Marie en tot Ida, weer: ‘Ja, ze is het hoor.... 'k zie 't nu duidelijk. Zie je wel, hoe laag ze haar haren over haar voorhoofd draagt? Daar zit die brandvlek natuurlijk onder.’
| |
| |
Plotseling sloeg het meisje in het priëel de oogen op uit haar boek, en zag de twee zwarte gestalten naar zich staan kijken. Even zat ze, als verbijsterd, sloeg dan het boek haastig dicht, liep 't priëeltje uit en verdween tusschen 't eikenhakhout erachter.
‘Zou ze ons hebben herkend?’ vroeg Marie gretig, terwijl ze doorliepen.
‘Ik geloof het niet....’ Ida's stem beefde en ze keek niemand aan. Freddy en Eveline wisselden een blik.
‘Nu maar, ik geloof vast van wel, ik weet het zeker -, wij herkenden haar toch ook, en aan haar oogen mankeerde nooit iets. Idioot om dan niet eens te groeten.... om zoo weg te loopen. Als ze denkt dat ik het eerst zal groeten, dan heeft ze 't toch leelijk mis. Als eerste-verpleegster zijnde, tegen je oud-pazjenten!’
Ze praatte meer tot zichzelf dan tot Ida, die dan ook geen antwoord gaf. Freddy en Eveline had ze heelemaal vergeten, en waar ze heen liepen blijkbaar ook -, zoo was ze met de ontmoeting vervuld.
‘Reken even af, als je wilt,’ fluisterde Eveline en drukte haar zusje de beurs in de hand. ‘En kom ons dan achterop -, we gaan de beek langs, je vindt den weg wel. De bijen laten we maar.’
‘Sjiek was ze, zag je? Wit-zijden bloes en lichtgrijze mantelpak-rok. Tweede klas werd ze bij ons verpleegd, niet?’
‘Ja.... ik weet het eigenlijk niet!’
‘O neen, jij werkte in dien tijd weinig op klas.’
| |
| |
‘Wie was dat nu eigenlijk?’ kwam Eveline ineens, geprikkeld, door Marie's heele houding.
‘Eentje van ons, een oud-pazjent! Verleden voorjaar is ze ontslagen, zoo wat een jaar was ze bij ons geweest. Een heel gecomplizeerd geval.... een heel intrezant geval, zei dokter Brand altijd.... 'k weet niet hoeveel affecten wel.... ze had een poging tot zwieziet gedaan en toen hebben ze haar bij ons gebracht....’
‘Een poging tot wat?’ vroeg Eveline verbaasd.
‘Zwieziet.... dat beteekent zelfmoord in de psychiatrie’ legde Marie deftig uit. Ze groeide erin dat Eveline, al kende ze dan ‘natuurlijk’ Engelsch, dit geleerde woord toch niet verstond. En die had nogal voor dokter gestudeerd, maar 't was waar.... van psychiatrie wisten die gewone doktoren bitter weinig!
‘O.... suicide bedoelt u.... Ja zeker, dat zei u ook, ik verstond 't niet dadelijk. En waardoor was ze daartoe gekomen?’
Marie trok de schouders op.
‘De een zei dit en de ander dat. Ze praatte altijd over een groote uitvinding die ze had gedaan.... maar dokter Brand zei, dat zou wel een waan zijn, want vrouwen doen geen groote uitvindingen.... maar ze moet toch wel heel knap zijn geweest.... ze was bijna dokter in de scheikunde.... en toen was ze al overwerkt en toen stierf haar beminde, ineens.... en ze kreeg telkens flauwtes.... en daardoor is ze eenmaal met haar voorhoofd in een bak heet water terecht gekomen, en daarvandaan heeft ze die brandvlek.... en ze had dwanggedach- | |
| |
ten.... maar dokter Brand zei altijd.... 't is nog een mirakel dat ze niet halluzineerde.... dat is haar redding geweest.’ Ze zweeg even, zei dan op spijtigen toon: ‘De doktoren krijgen alles van de vóórgeschiedenis en de familie-omstandigheden te hooren, hun weten altijd veel meer dan wij van de pazjenten en ik zeg zoo vaak tegen dokter Brand, wij zouden dat toch ook allemaal moeten weten, wij hebben er toch net zoo goed recht op, wij tobben toch het meeste met ze op! Met deze.... hoe heette ze toch ook weer van haar voornaam, Ied? Paulien of Henriët van Tijen? O neen... Paulien Fonteijn.... dat was die andere.... je weet wel.’
‘Willen we even op mijn zusje wachten? Ik denk dat ze geld wisselen moest. Daar in de verte komt ze geloof ik aan.’ Ze wuifde, maar begreep aan Freddy's wenk dat ze liever doorloopen moesten. ‘Ze komt ons wel achterop.... laten we maar zachtjes verder gaan.’
Freddy zag de drie voor zich uit hun weg vervolgen en hield haar eigen jachtige passen in om ze niet dadelijk in te halen. Ze voelde zich duizelig en bleek van schrik, een afgrijzen, zooals ze nog eerder nooit ondervonden had. Zóo lang wist ze nu al, dat Marie krankzinnigen verpleegster was en nooit, begreep ze plotseling, had ze dat weten ten volle gerealiseerd. Het was een woord geweest, dat wel eens vage voorstellingen wekte, in verband met boeken, couranten-berichten, familie-gebeurtenissen, waarover ze als klein meisje fluisterend had hooren spreken -, maar dat nu een nieuwen, afschuwelijken inhoud gekregen
| |
| |
had -, niet de gedachten aan wilde tooneelen, niet de oude, kinderlijk-populaire voorstellingen van gillen en dwangbuizen en gecapitoneerde cellen -, maar een onpeilbaar zedelijk en geestelijk lijden, door de zedelijke en geestelijke overheersching van wezens als die Marie. Ze dacht aan het meisje in het priëel, het bleeke, fijne gezicht, zoo volmaakt-rustig toen ze opkeek uit haar boek en dat onder het wreed-brutale staren van dat gevoellooze schepsel een uitdrukking van angst en schaamte in de ondraaglijke herinnering aan geleden vernederende ellende had aangenomen. Nooit zou ze dieverandering op dat gezicht, nooit dat gezicht-zelf vergeten! En ze dacht aan wat Marie van de verpleging had verteld, van ‘permanente baden’ en ‘kalmeerende wasschingen’, en vooral haar geleuter over ‘gepast medelijden, getemperd door zuperioriteit’ Zoo had ze 't blijkbaar uit een boekje leeren opdreunen... op haar examen afgerateld.... uit den mond van den een of anderen dokter als een dogma zonder denken opgevangen.
Onder dit alles was ze al sneller, al jachtiger gaan loopen, stond dan plotseling stil, overgolfd door een wreede gedachte, die ineenen tot haar kwam. Te denken dat het met iedereen - althans met vele erfelijk belasten, nerveuse naturen, zoekende, onrustige zielen! - zoover kon komen en dat ze dan overgeleverd zouden zijn aan zulken. En dat ze dan, genezen, het zich tot het eind van hun leven herinneren zouden, als een brandmerk, als een onuitwischbaren smaad.... zich herinneren zouden, dat een Marie Oudhof ze bij de polsen
| |
| |
had gegrepen in hun angst-opgewondenheid, waarvan ze niets begreep en met ‘gepast medelijden, getemperd door zuperioriteit’ tot kalmte gedwongen. Te denken, dat-zijzelf.... En haar knieën waren gaan beven en ze had zich aan den wegkant in 't gras gestort en had even liggen kreunen, haar hoofd tegen den vochtigen grond. En die reactie had haar toen verlucht, maar bleek en duizelig voelde ze zich nog. En als een physieke wee-heid, misselijkheid, ondraaglijk kwam toch weer die gedachte terug; zij, zij-zelf, die als kind al had gezegd dat ze zich nooit zou laten opereeren, omdat ze nooit, als een voorwerp, op een tafel gelegd en behandeld zou willen worden, zij, zij-zelf.... maar het denken aan die mogelijkheid, waarin ze goddank toch niet geloofde, trof haar plotseling als zelfzuchtig -, het ging niet om haar, het ging om dat meisje uit het priëel....
Bij de beek haalde ze de anderen in, ze stonden op den hoogen berm en keken in het klare water neer tot op den bruinen bodem, die een warmen goudgloed leek uit te stralen. En Eveline lachte om Ida's opgetogenheid, dat je dat heldere water drinken kon en dat zij het drinken zou! Water scheppen uit een beek je, sharpen uit de holle hand.... 't scheen iets uit een sprookje.
‘Dacht jij ook altijd dat het alleen in sprookjes gebeurde?’ vroeg Freddy.
Ida knikte verrast.
‘Dat begreep ik wel. Ik ook, zie je. Ik had ook nog nooit anders dan uit een kraan water gedronken, tot we hier kwamen wonen.... ik vond
| |
| |
het ook zoo'n echt leeslesjes-ideaal. Zullen we?’ Maar Marie was ertegen, vond het ‘onhygiënnisch.’
‘Kom hoor, de heele wereld is “onhygiënnisch” als je zóó begint,’ riep Freddy in een vreemde opwinding, die Eveline opkijken deed; dan blikte ze even naar Ida en Marie, merkte ze dat Freddy haar nadeed met haar ‘onhygiënnisch’?
‘Drink dan tenminste daar, waar de zon schijnt, de zon desinfecteert!’
Ze dronken 't water uit hun holle hand, Freddy en Ida, grepen naar de visschen, Ida had er één bijna bij zijn staart en kwamen dan weer op den berm terug.
‘Nu zijn we er gauw, deze bocht om, dat groepje hazelaars voorbij, dan zie je zóó ons huis van de achterzijde.’
Maar voorbij de bocht stonden ze ineenen alle vier stil. Daar zat het meisje uit het priëel, blijkbaar langs een binnenpad naar dezen weinig beganen beek-oever uitgeweken, ze zat tusschen de hazelaars, geen twintig stappen van ze af. En ineens hield Marie Ida weer bij den arm terug.
‘Daar zit ze.... daar heb je ze weer. En of het haar is. Nu zal ze wel moeten groeten.’
‘Kom nu toch.... kom nu toch....’ drong Eveline.
Ze waren de plek al voorbij. Maar nog eens en nog eens en nog eens weer keek Marie naar de eenzame gedaante om en telkens rapporteerde ze Ida halfluid, haar bevindingen, ineens weer zóó geabsorbeerd, dat de twee anderen niet meer bestonden.
‘Ze keek,... Ze keek ons na.... en toen ze zag
| |
| |
dat ik keek, gauw weer de oogen in haar boek!’ Freddy was bleek geworden en op zij gaan loopen. Eveline zag het en trok haar zachtjes naar zich toe. En haar stem haperde nu ze zei:
‘Maar, zuster... begrijpt u nu werkelijk niet, dat zoo'n meisje liever niet gezien wil worden door iemand die.... die.... ja, hoe moet ik 't zeggen.... die getuige is geweest van haar vernedering.... begrijpt u niet dat ze met opzet niet groeten wil?’ Marie bleef ineens staan en keek naar haar op, de oogen diep in de zwarte schaduwen achter de lorgnetglazen en haar stem was scherp en hoog van boosheid.
‘Neen, mevrouw, dat begrijp ik nèt niet. Zoo'n mensch hoeft zich voor mij heelemaal niet te schamen, zoo'n mensch moest liever dankbaar zijn. Wat zou er van ze worden zonder ons.... dat mochten hun wel eens bedenken....!’ Ze trok Ida aan den arm, dien ze geen oogenblik losgelaten had, verder-op en begon snel, driftig tegen haar te fluisteren. En Freddy, daardoor tot het uiterste geprikkeld, bedwong zich nu niet langer, als met één stap was ze naast Marie, greep haar bij den arm en schudde haar zoo heftig door elkaar, dat het lorgnet op den grond viel en de ontbloote oogen knipperden in het helle licht.
‘Jij ellendig.... dom.... wreed.... gevoelloos.... creatuur.... ik zou je kunnen trappen.... ik zou je in het water kunnen smijten.... ik zou je.... o, wat zou ik je niet,...’
‘Stil Freddy,’ kwam Eveline tusschen beiden ‘bedwing je, kind, bedwing je.’
| |
| |
Freddy had Marie losgelaten en liet het hoofd op Eveline's schouder neer.
‘O, ik kan niet meer.... ik kan niet meer!’ kreunde ze. ‘Het maakt me ziek.... het maakt me zoo ellendig.’
Marie raapte haar lorgnet uit het zand, het eene glas was gebroken. Ze toonde het Ida, die doodsbleek en trillend stond en toekeek.
‘Zie je dat?’ En met een blik vol haat naar Freddy, smaalde ze halfluid ‘Halve hysterica....!’
‘Kom.... kom,’ poogde Eveline te verzoenen.
‘Kom zuster.... nu moet u toch ook eens probeeren, in Freddy's gevoelens te komen....’
Maar Marie antwoordde niet eens, keerde beiden den rug toe en zei tot Ida.
‘Ga je mee....?’
‘Waarheen....?’ Als een angstkreet kwam de vraag uit Freddy's mond -, ze wischte snel de oogen af en stak haar zakdoek weg. ‘'t Is al over.... 't is al over....’
‘O ja? En de blauwe plekken op mijn arm? En mijn lorgnet? En denken jullie dat ik me nog meer laat beleedigen? Geen voet zet ik ooit weer bij jullie in huis. En Ida....’ ze keek naar haar vriendin, zweeg even en zei dan: ‘Ida mag kiezen. Ida moet 't zelf weten....’
‘Het spijt me zoo....’ zei Freddy, aldoor naar Ida kijkend en de woorden met moeite over haar witte trillende lippen brengend. ‘Het spijt me zoo vreeselijk....’
‘En al lag je hier in 't gras op je bloote knieën....’
‘Stil,’ beval Eveline. ‘Er is niemand die aan
| |
| |
knielen denkt. Komt Freddy.’ En vlug fluisterde ze haar zusje aan 't oor. ‘Laten we doorloopen.... laten we 't hen beiden laten uitmaken met elkaar.... afwachten.... forceeren kun je niets.’
Half-on willig liet Freddy zich meenemen, haar hart klopte, zwaar en bang, en ze liepen langzaam door. ‘Staan ze er nog....?’ Eveline had héél behoed-zaam even over haar schouder gekeken.
‘Ja....’
‘Nu nog....?’
‘Neen.... nu gaan ze terug....’
‘Allebei....? Ida ook?’
‘Ja.... allebei.... kijk maar.’
Langs den groenen oever liepen snel, zonder omzien, de beide zwarte gestalten den weg dien ze gekomen waren terug -, en Marie hing zwaar aan Ida's arm.
Freddy barstte in tranen uit.
Twee dagen later, in 't Gesticht, stormde Marie 's morgens al heel vroeg Ida's kamertje in, ze vond er haar bleek en stil, starend uit het raam over den tuin naar de paviljoens. Zóó, bleek en stil, was ze nu al sinds ze van het mislukte bezoek teruggekomen waren en Marie, door haar werk op een andere afdeeling bijna niet in de gelegenheid haar buiten de vrije uren te zien, had van anderen gehoord, dat ze nagenoeg niet at. Ze wist door ondervinding dat er tegen dergelijke stemmingen bij Ida weinig was te doen.... en het was dan ook niet daarom dat ze zelfs het dienstreglement overtrad om telkens een oogenblik te kunnen komen, maar wel omdat ze gefolterd werd door vrees,
| |
| |
dat Ida een brief van Freddy ontvangen en verborgen kon hebben.
Maar nu straalde haar gezicht, als had ze blijde berichten te brengen en ze trilde van haast -, ze kon niet meer dan vijf minuten blijven.
‘'k Heb een brief.... een brief van thuis.... en véél groeten....!’
‘O ja? Dank je wel!’ Traag kwam Ida van 't raam. ‘En wat schrijft moe,’ - op Marie's aandringen sprak Ida over haar ouders als ‘pa en moe’ - ‘wat schrijft moe nog meer?’
‘Daar kwam 'k juist voor! Maar 'k heb zóó gehold, je moet me even laten uithijgen.’ En ze viel neer op een stoel.
‘Zoo....! Weet je wat moe schrijft? Maar je moet niet schrikken.... 't Is zóó schandelijk. Je weet immers wel.... die tweede dochter van mevrouw De Bloeme.... waar hun 't wel eens over hadden.... en dat ze dan altoos een beetje verlegen werden.... weet je wel?’
Ida knikte.
‘Zal ik je van die eens wat vertellen? Die heeft het aangelegd met pa....! En pa wil natuurlijk niet.... en zij dringt zich op.... op een verschrikkelijke manier, schrijft moe.... Moe had het al eens eerder willen schrijven, maar zie je.... moe kon niet.... ik bedoel.... moe wist niet....’
Ze hield in en keek wantrouwig naar Ida op, of die ook merkte dat ze zich in haar leugens zat te verstrikken, maar Ida staarde langs haar heen het raam uit.
‘Hoe vind je 't, zeg? Hoe vind-je zoo iets? Schan- | |
| |
delijk he? Zoo'n dame.... legt het aan met pa....!’ haar stem was hoog van triomf, omdat nu Ida nooit meer naar de De Bloeme's zou durven talen, nooit meer over ze spreken.... en eigenlijk ook, omdat een dame het had ‘aangelegd’ met ‘pa.’
‘Een getrouwd man, met groote kinderen! Bah! Dus je begrijpt, al was er verder niemendal voorgevallen, dat moe dan toch niet meer zou hebben gewild, dat we daar aan huis kwamen....’
‘Waar is de brief?’ vroeg Ida, toonloos.
Marie werd vuurrood.
‘Ja, waar heb ik hem zoo gauw gelaten? Niet bij me.... In mijn taschje zeker.... op mijn kamer. Je krijgt hem van avond. Heb je al ontbeten? Neen? Ga dan gauw, kind. Zoo-meteen gaat de bel. En ik moet óók weg. Hier.... dat had ik nog voor je. Botercaramels.... die zijn voedzaam.... zoo telkens eens een in je mond.’
‘Zoek je dan den brief?’
‘Ja, zeker, natuurlijk, wat dacht je?’
Ze stond op, om 't kamertje uit te gaan, maar bleef staan, de oogen op Ida gevestigd. En zoodra die zich omkeerde naar haar kastje, raapte ze haastig een paar snippers op, die uit de plooien van haar japon op den grond gevallen waren....
|
|