| |
| |
| |
Hoofdstuk IV.
Herman schrijft nu alweer, mama, of ik al geslaagd ben.... en hij schrijft ook....’ ze hield even op en zocht wat ze bedoelde in den brief ‘dat mevrouw Breman met alle plezier een klasje formeeren wil. Haar drie meisjes, Frankje en Piet en dan de twee van dokter Valk.... die zijn wel wat ouder....
We zouden het allebei tienmaal liever zóó hebben dan een gouvernante in huis, die zijn zoo niets dan gouvernante. Lientje en Kit worden ook gaandeweg grooter en dan doe ik zoo gauw mogelijk Oeri weg. 't Is een allerliefst schepseltje, maar Herman is tegen baboe's nu eenmaal zóó fel.... daar helpt geen praten aan.’
‘Praten met een man helpt niet kind,’ antwoordde mevrouw De Bloeme, heel wijs. ‘Doorzetten of toegeven.’
Eveline lachte.
‘Bij niet iederen man gaat 't “doorzetten” zoo gemakkelijk als bij vader.’
Ze zaten diep in den tuin, in 't ‘Wildernisje’ achter de hazelaar-haag, de witgeschoeide voeten bijna onder 't koele gras, waarin depooten van stoelen en tafels een heel eind te verzinken schenen. De achterzijde van het huis lag in de zon, daar speelden de twee kleinsten met het fleurige, goudbruine baboetje.
Mevrouw De Bloeme rustte behaaglijk achter in haar stoel, het warme hoofd gretig naar de koelte die de zacht bewegende takken haar toewoeien,
| |
| |
opgeheven. Ze was juist bij haar dochter komen zitten, ze had dadelijk na 't ontbijt boonen en erwten geplukt, gedopt, afgehaald, alles voor den inmaak. En ze dacht aan dien drukken tijd, nu vlak ophanden en haar gedachten besloten zich overluid in een zucht.
‘Dat jullie toch allemaal zoo vreeselijk naar vader aardt. Je zult zien, Freddy steekt geen hand voor den inmaak uit Dora weet, geloof ik, nauwelijks wat inmaak is en jij wou er vroeger ook al niet veel van weten. Allemaal geleerde en artistieke dochters.’ Ze zei het boudeerend, maar met trots tegelijk.
‘Freddy is toch heusch niet enkel maar artistiek. Zoo aardig als ze zich met de jongens bezighoudt. Had u nu den heelen morgen zoo rustig aan uw werk kunnen blijven, als zij ze niet had meegenomen om ze den molen te laten teekenen?’ Ze glimlachte even bij de gedachte. ‘Ze zullen eruit zien, als ze thuiskomen! Die grove pakken, dat was een heerlijke inval van je, mama!’
‘Kreeg je háár maar mee....’
‘Haar? Wie bedoelt u? Freddy....? Maar moeder.... een kind dat half-weg in haar studie zit....! Neen, die andere, die Ida.... ze lijkt me ervoor geknipt. Ze heeft alles vóór.... geen familie, geen ouders tenminste.... en dat ze van kinderen houdt, heb ik dadelijk gezien. En dat ze fljngevoelig is ook. Als ik Herman schrijf, hoe ze dat warme chocolaadje at uit Frankjes handje, dat niet al te schoon was.... en we zijn toch wildvreemd voor haar, is 't niet?.... dan krijg ik een telegram van hem dat ik die nemen
| |
| |
moet. Herman vat altijd dadelijk karakteristieke kleinigheden, die anderen over 't hoofd zien. Daardoor haalt hij ook uit de menschen veel meer dan anderen, uit zijn personeel, uit zijn vrienden, uit zijn kinderen....’
‘Uit zijn vrouw....’ vulde mevrouw glimlachend aan.
‘Zeker! Ook uit zijn vrouw. U zoudt eens zien, wat hij zoo'n meisje tot haar recht zou laten komen. Echt iets voor hem. Ze heeft weinig geleerd, zegt u, maar dat is geen bezwaar, als de aanleg er is....’
‘Maar wat weten we daar eigenlijk van?’
‘Niets, maar ik heb mijn indrukken gekregen. Trouwens, dat is natuurlijk de hoofdzaak niet. En u hoeft niet te denken dat ik over één-nacht-ijs zal gaan, daarvoor is het een veel te groot besluit. Maar u was immers toch van plan haar eens te vragen? Goed -, dan vragen we haar een paar keer meer. En we laten haar eens uit den hoek komen. En we kijken hoe ze zich houdt. Ze heeft dat vóór, dat ze jullie hier allemaal kent -, maar aan den anderen kant is dat alweer zoolang geleden dat ze toch kan toonen, hoe ze zich onder vreemden te gedragen weet. Wij zien op “Soengei Merah” wel niet zoo heel veel menschen, maar 'k zou het voor haar zelf niet willen, als ze al te linksch en onbeholpen was -, jongens als Frank en Piet merken alles op en dan zou ze geen leven bij ze hebben. Zullen we haar dan eens op de koffie vragen, een dezer dagen?’
‘Ik had eigenlijk verwacht, dat ze uit eigen beweging gekomen zou zijn, na die korte ontmoeting.’
‘Misschien verlegen....’
| |
| |
‘Voor mij....? Voor mij is nog nooit iemand verlegen geweest. En je hebt toch zelf gehoord, hoe familiaar ik met haar was, hoe ik over de jongens gewoon praatte als Coen en Kees....!’
Eveline dacht dat mama misschien weer wat al te gemeenzaam was geweest. Freddy had ook dadelijk tegen haar gezegd, toen mama uitvoerig over de ontmoeting vertelde: ‘Ik begrijp niet, waarom mama toch zoo doet! Mama denkt geloof ik dat iedereen dol blij en vreeselijk vereerd is, in onze interessante familie geheimen te worden ingewijd. Dora had zich destijds ook menigmaal geërgerd over die hebbelijkheid van mama, om tegen wildvreemden over hen als Coen en Kees en Eveline en over vader zelfs als Johan te spreken, als sprak 't vanzelf dat iedereen wist, wie ze bedoelde, maar Dora was geen flap-uit, als Freddy, hield meestal maar voor zich wat ze dacht. De jongens wilden nog steeds van critiek op mama niet hooren. Een ‘moedercultus’ waar wel een beetje aanstellerij onder school, vooral bij Coen, een vertoon van alles-vergoelijkende ridderlijkheid, die eigenlijk net zoo goed als mama's familiariteit met de heele wereld, hoogmoed beduidde. Ja, Freddy kon de dingen wel heel scherp analyseeren en uitdrukken, in Freddy zat misschien het meest van allemaal.
‘Zullen we haar Zaterdag vragen? De voorlaatste dag van haar vacantie?
‘Dan zou het toch bij dien eenen keer moeten blijven....’
‘Wel neen! Ze heeft wel eens een vrijen dag, dien kan ze dan bij ons doorbrengen. Zoo ongezocht
| |
| |
ben jij er dan ook -, en na een keer of vier begin je er eens met haar over. Ze heeft dan nog allen tijd om ontslag te vragen en tegen den winter.... Maar kind, laat me daar niet nu al aan denken, dat jij dan ook weer weg zoudt zijn! Het heerlijkste moet nog komen en dan....’
‘Stil eens even, mama! Ik geloof dat Freddy en de jongens thuisgekomen zijn. Jawel, en ze ligt voor de verandering weer eens met Coen overhoop.’
Mama was al overeind. Haastig dribbelde ze naar huis, op haar breeden grijslinnen rug wisselden onder 't gaan de grillige licht- en schaduwfiguren. Eveline glimlachte, terwijl ze haar nakijken bleef. Mama leefde toch nog altijd in vaststaande voorstellingen. Sinds jaren had ze kunnen weten dat haar invloed als vrede-bewaarster en vrede-stichtster nihil was, doch het stond bij haar vast dat die taak de moeder toekwam en dus werden de resultaten kalm genegeerd.
Over de breede, gouden zonnebaan kwamen de twee verhitte jongens aangedraafd -, in de schaduw leken hun pakken nog toonbaar, maar wat hadden ze zich besmeerd. Ze zwaaiden elk een groot blad teekenpapier, bont van forsche vegen rood en groen en paars en oranje.
‘Moet dat de molen voorstellen?’
‘Nee, land en koeien! Tante Freddy heeft de molen geschilderd -, maar wij vonden de molen vervelend. Oom Coen is kwaad op Tante Freddy, omdat ze ons heeft laten teekenen.’
‘Moet oom Coen daar boos om zijn?’ Ze keek
| |
| |
den tuin door. Daar kwamen ze al, mama weer achter ze aan. Dichtbij gekomen, keek Coen binnensmonds brommend naar de besmeerde bladen in de handen van de jongens.
‘Vind-je 't misschien zonde van de verf?’ meende Eveline, naar hem opziend.
Hij haalde de schouders op.
‘Zonde van de verf! Maarze moest het niet doen. Zulke kinderen groeien op in de meening, dat schilderen een grapje is. Ik vind het spotten, profaneeren, dat vind ik het.’
‘Overdrijf je niet een beetje....?’
Hij wierp zich in een rieten stoel.
‘Ik weet niet wat jullie overdrijven noemt. Of liever.... ik weet het maar al te goed.... alles, wat niet ‘nuchter’ en ‘gematigd’ is, dat noemen jullie ‘overdrijven.’
‘Ik vooral’ spotte Freddy zachtjes. ‘Ik vooral sta alom als “nuchter” en “gematigd” bekend!’
‘O, die gewone dingen.... Die zoogenaamde sociale en ethische kwesties, daar wind je je wel voor op, dat weten we allemaal. Maar als je niet begrijpt wat ik voel wanneer je die kinderen meeneemt om zoogenaamd te teekenen, als je nota bene uitgaat om zelf te werken, dan vind ik je allemachtig nuchter.’
‘'k Heb anders nogal een aardige studie in elkaar geflanst vanmorgen, kom maar eens kijken straks.’ Hij antwoordde niet, liet zich dieper zakken in zijn stoel.
Mama stond weer op.
‘Zoo.... de vrede hersteld. Nu ga ik Koos helpen
| |
| |
tafeldekken. Blijf maar zitten, Evie, ik snijd meteen boterhammen voor de kinderen klaar.’
De breede grijs linnen rug verhelderde opnieuw tot glanzend wit in de zon, versomberde tot grauw in de schaduw, van onder den pruimeboom halfweg nam ze Piet en Frankje mee het huis in.
‘Waar zit Kees den heelen ochtend?’
‘Zijn oogst van gisteren te schiften.’
‘Kan hij dat hier niet doen?’
‘Och neen, hij moet zijn boeken en zijn notities toch ook allemaal bij de hand hebben. Als de gong gaat, drijft hem de honger wel naar beneden.’
‘Gaan we vanmiddag tennissen, Coen?’
‘Misschien....’
Hij hield de oogen gesloten, ook Freddy liet zich in haar stoel achteruit. Het was ineens zoo stil, dat tusschen de dommelige, droomerige zomergeluidjes hun moeders stem uit de tuinkamer bijna verstaanbaar klonk tot ze door.
‘Mama brengt verslag uit aan Koos....’ Het klonk half-vermaakt, half-geërgerd. ‘Of.... ze beklaagt zich dat ik niet aan den inmaak mee wil helpen.’
‘Van mama's standpunt heel begrijpelijk....’
‘En mama's standpunt is zoo begrijpelijk....’
‘Mij te spitsvondig....’
Eveline lachte ineens vol-uit. Allebei met hun oogen dicht, diep in hun stoelen, de voeten zacht schoppend tegen het gras, keilden ze elkaar op slependen toon hun hatelijkheden toe.
‘Hè toe, houden jullie op. Je bent allebei kribbig van de warmte.’
Geen van twee antwoordde of verroerde zich of
| |
| |
opende de oogen en Eveline, naar hen beiden beurtelings kijkende, voelde ook wel den dieperen grond van hun in kleine kribbigheidjes telkens uitbrekende oneenigheid - of liever, om Freddy recht te doen, van zijn kribbige hatelijkheid tegenover haar! Hij, de jongen, had verreweg het minste talent, dat wist iedereen, dat wist hij ook wel zelf! Wat hij met kunst-en-vliegwerk - ‘kunst’-reizen, weken-lange afzondering, soms de nog dwazere hulpmiddelen van parfums en exotische luxe-dingen - niet bereikte, dat lukte haar, in allen eenvoud, vanzelf.
Ze keek naar hun beider gezichten, dat van Freddy kalm, open, tegelijk sterk en fijn van trekken -, dat van Coen onzeker, week, nerveus -, naar hun kleeren, de hare eenvoudig, zooals elk meisje van haar leeftijd ze dragen zou, de zijne met overdreven zorg voor snit en kleur gekozen.
Het ‘banale’ haatte hij, in alles, verzekerde hij steeds. Tusschen hun kamers hier, hun ateliers in de stad, bestond dan ook weer hetzelfde onderscheid: de hare eenvoudigbij het ongezellige af -, in de zijne, alles met opzet en bedoeling gerangschikt tot in de kleinste onderdeelen. En toch.... nooit had iemand geaarzeld, juist om haar onfeilbaar kleurgevoel - en dat precies zijn zwakke zijde! - aan Freddy's werk de voorkeur te geven. Al zijn pogingen - op drie jaar langer ervaring gebaseerd - om haar, ‘het kind’ leiding te geven, haar zijn methoden en inzichten aan te praten, waren afgestuit op haar precies-weten-wat-ze-wilde, op haar onbetwistbare superioriteit. En de voorkeur,
| |
| |
die hij van kind af voor mama had gevoeld - Freddy was altijd vaders lieveling geweest - demonstreerde hij sinds het jongere zusje hem meer en meer over vleugelde, met een soort uitdagenden opzet, als eerde hij in mama vooral de ‘ouderwetsche vrouw,’ Tegenover vrienden en vreemden echter beoordeelde hij Freddy's werk eerlijk en gaf het den lof die het toekwam.
Freddy begreep precies wat Coen tegenover haar bezielde, sinds lang vermeed ze artistieke twistgesprekken en ze spaarde hem in dit eene ding, zij die die gewoonlijk noch zichzelf, noch anderen spaarde. Grappig had ze 't nog onlangs gezegd, hoe ze, natuurlijk tegen beter weten in, een gevoel had tegenover Coen als deed ze hem onrecht, met - zij een meisje en hij een jongen, - meer talent te hebben dan hij! Gelukkig hadden ze vroolijken Kees tusschen zich in, niet alleen als ‘bufferstaat,’ maar als wederzijds-begrijpende en wederzijds-genegene, Kees, die geen enkel talent bezat, zich ‘héél nederig’ betuigde te voelen bij zijn begaafde zuster en broer, maar intusschen zielsgelukkig opging in zijn biologie.
‘Waar heb je die studie, Fred, hier of boven?’
‘Boven. Zien? Dan maar gauw. Al te laat, en maar goed ook, want ik rammel.’
Heerlijk was de schemerige tuinkamer van rozen doorgeurd. Rozen en vlier in een grooten aarden pot.
‘Rozen en vlier, dat is dezomer!’ jubelde Freddy.
‘Maar zoo leelijk,’ protesteerde Coen.
‘Zoo leelijk, rozen en vlier?’
| |
| |
‘Oók -, maar dat prul, die pot.’
‘Die zag ik niet. Waar is mama? Vader, Kees, waar zit mama? En waarheen ineens is Eveline gevlogen?’
Kees lachte, met de witte tanden in het gebruinde gezicht leek hij wel haast een nikker. Hij had iets van Coen en Freddy allebei, was van de drie de oudste, niet zoo fijn als Freddy, niet zoo nerveus en week als Coen, een gezond jongensgezicht. Om zijn vroolijkheid, en omdat hij ‘alles wist’ van planten en beesten was hij Piet en Frankjes lievelingsoom.
‘Mama heeft Eveline in de wacht gesleept, ze wordt vertoond aan juffrouw Van Dalsum.’ Hij keek uit het linksche hoekraam, dat het tuinpad naar de straat bestreek. ‘O, maar de scéance is al afgeloopen. Daar komen ze.’
Mevrouw De Bloeme dribbelde de kamer in, achter haar Eveline, met haar toe geeflijken glimlach, door een kier liet Koos de jongens, opgeknapt en gewasschen, binnenglippen, dan zaten ze allemaal.
‘Juffrouw Van Dalsum kende je haast niet meer!’
‘Ik haar ook niet, mama! Wat is ze grijs geworden.’
‘Wie is juffrouw Van Dalsum?’ informeerde de heer De Bloeme, wat geforceerd-opgewekt.
‘Maar man! Ze naait al t waalf jaar je flanelletjes.’
‘Ja.... dat is inderdaad een intieme relatie.’
Eveline glimlachte tegen Kees, die dadelijk zijn nikkergrijns toonde, Freddy keek op haar bord. Coens blik droomde den tuin in, mama lachte luiduit om haar mans antwoord als om een goedigen
| |
| |
grap. Hij moest, als tegen zijn zin, toch om die argeloosheid zelf ook lachen.
Hij had een smal, gladgeschoren, scherpgesneden gezicht, dat met de jaren al geslotener was geworden, en waarin alleen de donkere oogen voortdurend schenen te willen verraden, wat zijn overige wezen liever verborgen hield, de herinneringen aan de voornemens en droomen van zijn jeugd.
Een blijde wereld vol gelukkige menschen zou hij helpen stichten, althans voorbereiden, onrecht uit den weg ruimen, jongeren meesleepen door de kracht van zijn overtuiging, anderen de oogen openen door de kracht van zijn betoog, daarom slikte hij de ‘dorre juristerij’, waar zijn aard niet naar stond.
Heel jong toen verliefd, verloofd en getrouwd geraakt, had hij zich laten verlokken op te volgen in het rijke notariaat van zijn schoonvader, die niet anders dan dochters had. Ook om zijn moeder, aan weelde gewend en op haar ouden dag met een bekrompen bestaan bedreigd, had hij het gedaan -, maar altijd was hij die eerste daad, waardoor zijn leven onherroepelijk een anderen keer genomen had, blijven voelen als zwakheid, als ontrouw aan zijn voornemens. En nooit had hij zijn eigen tekorten als ‘andere plichten’ goed gepraat, altijd was hij het ‘Wie Vader en Moeder liefheeft boven mij....’ indachtig en trouw gebleven. Aangesloten socialist toen al, had hij nooit het partij-verband verbroken, maar evenmin een werkzaam aandeel erin gehad. Collega's en vrienden uit de kringen van zijn ouders en van zijn vrouw
| |
| |
keken soms wel vreemd op, als ze ‘Het Volk’ bij hem in huis vonden of op andere wijze van zijn socialist-zijn vernamen -, en soms ging hun dan een licht uit oude tijden op en herinnerden ze zich dat De Bloeme als student al doorging voor ‘een rare.’ Voor ‘een rare’, maar ook voor ‘een genie’! En nu was hij, op zijn oogen na, op en top een deftige notaris. Zijn vrienden zeiden het, zijn kinderen getuigden het, maar Freddy alleen hield vol dat er behalve de oogen, nog wel wat anders ook aan vader was van wat hij had kunnen zijn....
Zij was zijn lievelingskind, in haar vond hij zijn oude hartstochtelijke oprechtheid terug, die hij ongerept bewaard had door alle teleurstelling heen. Want nooit had hij willen hooren van de spitsvondige onderscheiding tusschen ‘politieke overtuiging’ en ‘privé-leven,’ die de rijke partijgenooten zoo gaarne maakten als politieke tegenstanders en broodlooze idealisten hun het bezit van villa's en auto's verweten....
‘We behoorden te leven volgens onze beginselen, maar we kunnen het niet,’ had hij in het openbaar geschreven en met vollen naam onderteekend, een der weinige keeren dat hij zich aan publiceeren had gewaagd. Dit sterke gevoel van zijn eigen tekorten maakte hem week en toegeeflijk voor die van anderen, als opvoeder derhalve zwak -, de kinderen hadden elkaar en zichzelf opgevoed. Eveline zei altijd verbaasd te staan dat er nog iets van ze was terechtgekomen - van Freddy had hij, zonder dwang, wonderbaarlijk veel gedaan gekregen - maar Kees verklaarde op zijn vroo- | |
| |
lijke, zorgelooze manier dat ze ‘een goed nest’ waren en dat opvoeding ‘larie’ was.
Aan zijn vrouw had hem, meer dan de snel-verbloeide liefde, het gemeenschappelijk ouderschap duurzaam verbonden. Met háár zwakheden had hij wel de meeste moeite, omdat zij ze zoo onverstoorbaar voor deugden hield. Nooit had hij haar aan het verstand kunnen brengen, dat liefdadigheid geenszins een stap was op den weg naar rechtvaardigheid, maar het tegendeel, omdat liefdadigheid op onrecht gebaseerd, het onrecht verbloemde. Het onrecht, dat den eenen mensch tot gever en den ander tot begiftigde maakt, dat de ongelijkheid, die hij juist van jongs af had verfoeid als kunstmatig accentueerde, hoogmoed in den een, slaafschheid in den ander kweekte en te gevaarlijker was, omdat het door niemand als onrecht werd gevoeld en bestreden. In haar gemeenzaamheid metiedereen, die toch niet eens ‘neerbuigend’ kon heeten, omdat ze niets van het kille en hatelijke had dat tot neerbuigendheid hoort, speurde hij toch denzelfden hoogmoed, immers de zekerheid, dat nooit een der tallooze vertrouwelingen zich als haar gelijke zou durven opwerpen. Had ze niet zelf dat onbewuste gevoel argeloos blootgegeven toen ze eens zeide dat enkel parvenu's en burgerluidjes zoo bang waren met dienstboden en leveranciers gemeenzaam te worden?
‘Mama behandelt de menschen, zooals een Romeinsche dame haar slaven. Die mochten haar desnoods naakt zien-, ze telden immers niet mee.’
Dat was wel heel kras, trouwens in drift ge- | |
| |
zegd, maar iets van waarheid sloot er toch in.
‘Hè....? Wat....?
Ze lachten allemaal, de kleine jongens met de anderen mee, het hardst, zonder te weten waarom.
Hij begreep het al, hij had weer zitten soezen en zeker waren er proeven genomen, tegen hoeveel vragen zijn verstrooidheid bestand zou blijken.
‘Heb je nu heelemaal niets gehoord man? De kinderen hielden heele verhandelingen over het verband tusschen kunst en natuur wetenschappen. Ja.... er was wel zoo iets langs hem heengegaan.
‘En Eveline heeft een langen brief van Herman. O ja, kind, nu ik eraan denk. Vertel ze eens allemaal van je plannen.’
Een koor van nieuwsgierige vragen steeg op.
‘Plannen? Heeft Herman je geld gestuurd voor een auto.... of voor een paard.... of voor een jacht?’
‘Niets hoor! Och mama.... wat laat je toch die kinderen zich blij maken met een doode musch. 't Is niets.’ Ze wenkte naar de jongetjes. ‘Ik vertel het jullie meteen.’
Kees bracht ze, hun protesten smorend onder beloften zoo buitensporig en onvervulbaar, dat iedereen schaterde, de kamer uit, kwam dadelijk weer terug.
‘Eveline heeft een meisje op 't oog!’
‘Een meisje....?’ deed Kees gretig-verbaasd, zijn hoofd als een snavel naar voren stekend.
‘En wie denk jullie nu wel dat het is?’
‘Emilie Buijsse!’ kwam Kees zoo slagvaardig komiek, dat zelfs Coen hartelijk lachte. Emilie Buijsse was een nufje uit de buurt die wel eens kwam tennissen en alle baby's ‘affreus’ vond.
| |
| |
‘Ida Carbaat.... waar ik jullie verleden week van vertelde, dat ik ze terug had gezien. Eveline wil haar natuurlijk eerst wat beter leeren kennen en nu was ik van plan haar eens hier te vragen en dan later nog weer eens. Herinner jij je haar nog man, van dat ze hier logeerde?’
Hij knikte.
‘Ja, ze hield van lezen en ze had een goed gezicht.’
‘Ha....’ speelde Kees de vrouwen-verslinder.
‘O neen, hoor Keesje!’ lachte Eveline. ‘Niets voor jou. Lang niet “leuk” genoeg. En niets voor jou ook, Coen! Lang niet “elegant” genoeg. Maar bovendien, als er iets van komt, dan is ze voor ons, dan gaat ze mee naar Indië.’
‘Een tref voor zoo'n kind’, meende Freddy.
‘Ja, dat lijkt mij ook’, stemde Eveline in. ‘Een wees.... ze is op het oogenblik krankzinnigen verpleegster....’
‘Zal ze interessante koppen te zien krijgen’, zei Coen gewichtig en Freddy bedwong even een ongeduldig gebaar.
‘Daar zal ze wel niet in de eerste plaats behoefte aan hebben’.
Hij zei het langs zijn neus weg, alleen Freddy keek even op, zij wist hoe vader dat opgeschroefde, onechte in Coen, den laatsten tijd, hinderen kon. En weer had ze dat vage gevoel van schuld. Depit scheen wel vaker niet over-sterke karakters aan te tasten....
‘Ik liet haar dan toch maar eens komen, Eef’ moedigde De Bloeme aan. ‘'t Zou aardig zijn als je ze mee kon nemen. Voor beide partijen.’
| |
| |
‘Ze zou 't best bij ons hebben, dat begrijp jullie wel!’
‘'k Had haar eigenlijk al eens uit eigen beweging verwacht’, kwam me vrouw nog eens weer. ‘Zooveel verstrooiïng heeft zoo 'n kind toch ook niet.’
‘Misschien bescheidenheid’ meende Freddy. ‘Ze was altijd bang zich op den voorgrond te stellen, hebt u wel eens gezegd.’
‘Ja’, lachte De Bloeme. ‘Daardoor kwam ze dan ook wel eens tekort, bij tractaties en zoo. Weet je wel, Emma? Maar er waren ook Kaatjes bij!’
‘Zullen we haar Zaterdag vragen? We moeten er zooveel mogelijk allemaal zijn, dat zal ze aardig vinden.’
‘Komt Dora ook?’ vroeg Kees.
Mevrouw haalde de schouders op.
‘Ik weet het niet, jongen. Ze komt lang niet meer zoo geregeld als vroeger en allerminst als er bezoek is. Ik moet haar dat altijd vooruit laten weten.’
‘'t Is trouwens wel wat ver ook!’
‘Heeft ze toch zelf gewild....’
‘Ze klaagt ook niet. En 't was verre weg het beste.’
‘'t Is alleen maar jammer dat de vrouw altijd uit den weg moet gaan, dat zij voor hem haar mooie positie opgeven moest en in zoo'n provincie-stadje een klerkenbaantje aannemen. Want ze wou nu eenmaal haar eigen brood blijven verdienen, dat weet jullie, zoo was ze als student al. Wat heeft die niet gejakkerd om klaar te komen.’
‘Ik doe het haar tenminste niet na!’ lachte Kees.
‘En dat verlangt ook niemand, hoor jongen!’
‘Ieder zijn smaak’, vond De Bloeme, met luchtigen nadruk.
| |
| |
Mevrouw hoorde niet, broedde op eigen gedachten.
‘Ik heb het toch altijd zoo zonde gevonden, een meisje met haar intellect, met haar uiterlijk. En hij ten slotte een doodgewone werkman.’
‘Wie was 't eigenlijk?’ vroeg Eveline haar moeder halfluid.
‘Ze heeft den naam nooit willen noemen, hij was getrouwd...., och, en de naam van zoo'n man, Pietersen of Jansen, wat doet het er toe, en er was dan toch ook niets...., er was toch ook niets. Vriendschap, dweperij geloof ik, van haar kant, omdat hij zich zoo heelemaal zelf opgewerkt had.... en dan medelijden, want hij scheen zich niet erg gelukkig te voelen in zijn gezin. Maar om te willen gaan scheiden, daarvoor was hij, goddank, te fatsoenlijk.’
‘Of hield van Dora niet genoeg....!’
‘Hè Eveline.... hoe kun je dat zeggen. Een meisje als Dora! En waarom zou hij 't niet uit fatsoenlijkheid gelaten hebben? Er was trouwens een enorm leeftijd-verschil. De man heeft volwassen kinderen!’
‘O! Ja, ik weet van de heele historie zoo weinig af. Niemand heeft er mij ooit over geschreven. En nu.... hoe lang is 't al uit?’
‘Bijna een jaar. En zoolang ook zit ze nu al ginds. Zonde en jammer.’
‘Maar hij kon toch moeilijk zijn betrekking opgeven,’ meende Kees, ‘een man met een gezin.’
‘Zeg ik ook niet.... 'k vind het alleen jammer.... jammer....’
‘Maar mama.... Dora is nog jong!’
| |
| |
Mevrouw schudde het hoofd.
‘Ouder nu dan jij, Evie, met je man en je groote jongens. 't Heeft haar erg aangegrepen en ik geloof niet, dat zij nog licht trouwen zal.... 't zou me althans erg meevallen.’
‘Dan heeft ze dit tenminste gehad.’
‘Maar, beste Freddy.... wat zijn dat nu voor gedachten.... wat is dat nu voor een manier van zeggen? Er is nooit iets geweest, zeg ik je, tusschen die twee.’
‘Er was toch een groot gevoel.... wat zei u zooeven wel allemaal? Vriendschap.... bewondering.... opoffering.... noemt u dat met elkander niets?’
‘O, meen je dat! Ja, natuurlijk.... zulke gevoelens waren er.... maar overigens. 't Was toch een pak van ons hart, toen we hoorden dat 't uit was, al vonden we 't jammer voor Dora, om haar mooien prettigen werkkring, nietwaar man?’
‘Ja - ja zeker.... maar je weet, ik heb nooit zoo heel sterke opinies in de kwestie gehad. Het zijn dingen die je van veel kanten bekijken kunt. Maar in elk geval - toen ze allebei meenden dat het offer gebracht moest worden, toen hebben ze het ook gedaan, dat heb ik kranig gevonden van Dora. Over de rest heb ik geen meening.’
Er was even algemeene stilte. Dan trok Kees zijn horloge. ‘U neemt me niet kwalijk, dat ik opsta, mama? Ik zit voor vanmiddag tjok-vol plannen! 'k Moet er nu van profiteeren. De kermis komt maar eens in 't jaar.’
‘Vind jullie dan allemaal goed dat we Ida Zaterdag vragen?’
|
|