moeder vroeg of dat allemaal wel fatsoenlijke jongens waren. Daarom lachte Jozef luid en mannelijk-beschermend, óók gevleid, omdat moeder toch veronderstelde, dat hij ook wel met onfatsoenlijke jongens zou durven omgaan. Hij had al genoeg gehoord, van wat er in Amsterdam te koop was...., noù.... Maar daar ging-ie thuis niet over praten, hij zou wel oppassen!
Ook wist-ie veel gijntjes, Jodengijntjes, waarom vader lachte en die Jozef goedig en geduldig, daarna zijn moeder en zusjes nog eens uitlei. Waar haalde-die ze allemaal vandaan? Wist-ie veel! Van 't magazijn, hè, wat dêe je den heelen dag al niet, wat verzon je al niet, als 't stil was!
Kreeg-ie genoeg te eten, genoeg brood op 't magazijn, genoeg middagkost bij z'n huismenschen? Zat en best! Wou moeder weten, wat-ie gisteren had gehad? Moest-ze toehooren: soep had-ie gehad, en kouwe rollade had-ie gehad met aardappelen.... enne...., nou, was 't best of niet? De moeder knikte hem glimlachend toe. Die was tenminste bezorgd, die zou wel zorgen, dat-ie vooruitkwam in de wereld.
En terwijl vader in z'n rieten stoel zoetjes aan indutte en Jozef den kinderen spelletjes leerde met lucifers-houtjes, bleef ze na-peinzend in de lamp turen. Ze wisten geen van allen, hoè zwak ze was.... Ze voelde tranen in haar oogen komen, ze keek naar haar kinderen, een-voor-een.
Jozef was uit huis, Jozef was bezorgd, hij was een beste, zachte jongen, hij zou 't wel altijd goed kunnen vinden met zijn vader - wat hadden ze daar straks niet gezellig als twee vrinden over de zaken zitten praten! Roosje was een kind, je kon er nog niets van zeggen...., maar Esther.... zoo onverschillig.... zoo harteloos leek het soms, overal liever dan thuis.... en 't liefst bij die Naumann's. Of dat wel goed was..? Ze kon niet anders dan 't gaan laten, ze voelde zich te zwak tot verzet, afkeerig van ruzie, wist, dat 't niet helpen zou.