| |
| |
| |
Verklarende Hebreeuws/Jiddische woordenlijst
In de verschillende boeken van Carry van Bruggen komen in de beschrijvingen van joodse milieus en gebruiken meermalen dezelfde begrippen en eigennamen voor. Voor de overzichtelijkheid worden die hieronder kort toegelicht in één alfabetisch geordende lijst, die alleen het tekstbegrip wil dienen. Zie verder, naast oudere naslagwerken, met name het recente woordenboek Koosjer Nederlands (2006) van Justus van de Kamp en Jacob van der Wijk. Bij het aanbrengen van correcties is ook gebruik gemaakt van kritische opmerkingen van H. Beem in zijn editie van Het huisje aan de sloot (1981). In de weergave van de Hebreeuwse en Jiddische woorden en uitdrukkingen is steeds de door Carry van Bruggen gebruikte vorm, c.q. spelling aangehouden. Ook enkele Nederlandstalige woorden zijn voor de overzichtelijkheid in deze lijst opgenomen.
aanzinden: aansteken van het sabbatlicht; vgl.: anzinden, ansinden. |
aggenebbiesj: uitroep van medelijden; vgl. ook: oggenebbisj. |
almemmer: soort podium in de synagoge. |
anbis: vgl. ambis(s) en aanbijt; de eerste maaltijd na een vastendag. |
Arke: de heilige Ark(e) is de kast waarin de wetsrollen staan. |
ba-lailo: in de nacht. |
Bar-mitswo: bar mitswo (al dan niet aan elkaar geschreven) betekent letterlijk: zoon van het gebod; een jongen van 13 jaar wordt dan in religieus opzicht meerderjarig. |
Bileam: bijbelse figuur die door vijanden van de joden werd omgekocht om een vloek over hen uit te spreken, maar toen door een engel werd gedwongen juist een zegening uit te spreken. |
Boroech Habo: gezegend hij die komt, welkom. |
brooges: zegenwensen, lofzeggingen. |
Chanoeka: Inwijdingsfeest; duurt acht dagen; wordt gevierd ter herdenking van het weer inwijden van de Tempel, nadat de Maccabeeën in het jaar 163 v. Chr. Jeruzalem hadden heroverd en met behulp van een wonderbaarlijk oliekruikje de tempelluchter acht dagen lang brandend wisten te houden. |
chanoeka-ijzer: vgl. chanoekia; gewoonlijk van koper vervaardigde lamp of
|
| |
| |
kandelaar met, behalve een bakje voor het aansteken (de sjammes of dienaar), acht aparte oliebakjes, die één voor één worden ontstoken, totdat op de achtste dag alle lichtjes tegelijkertijd branden. |
Couheiniem: eigenlijk Couhaniem; degenen die de gemeente zegenen en beschouwd worden als de afstammelingen van de hogepriester Aäron. |
Dajan: rabbinaal rechter. |
doegenen: zegenen, de zegen uitspreken. |
Elia: vgl. het bijbelverhaal (2 Kon. 2:11) over deze profeet, die zich op een met paarden bespannen vurige wagen naar de hemel zou hebben begeven; zijn terugkeer naar de aarde zou voorafgaan aan de komst van de Messias. |
Elij(e)nowe: de profeet Elia. |
Erets Jisrool: vgl. Erets Jisroeil, het land Israël. |
Gadalje: vgl. Gedalja; tijdens de Babylonische gevangenschap als landvoogd van Judea gedood en als martelaar herdacht met een vastendag. |
garouses: mengsel van appels, amandelen, kaneel, rozijnen en wijn. |
gassene: bruiloft. |
gattes: armoedzaaier, schooier. |
gazan: vgl. gazzen; voorzanger; trad in kleine gemeentes ook op als rebbe ofwel godsdienstleraar. |
gazzer: varken, varkensvlees; vgl. ook gazzer(tje): viespeuk, zwerver, deugniet. |
Gehinne: vgl. ook Ge-hinnom, het Gehenna, het Dal van Hinnom; benaming voor de hel. |
Gemoore: vgl. ook Gemara; benaming voor de later aan de Misjna toegevoegde commentaren uit de Talmoed; ook gebruikt als benaming voor de gehele Talmoed (zie aldaar). |
gewre: vereniging, met name voor bijbelstudie. |
giebette-keewe: grote ellende, zware beproeving; de letterlijke betekenis gaat terug op het tuchtigen van de zondaars in hun graf. |
Gillel Hasjem: vgl. ook gille hasjeim; verbastering van chilloel hasjeim: het schenden van Gods naam, iets schandelijks doen. |
Gode: afkorting van Hagodo/Hagada; zie aldaar. |
gojsche: niet-joodse. |
gomets: het gezuurde brood dat op Pesach niet gebruikt mag worden. |
gommesj: vgl. chommesj; boek waar de Tora in staat. |
goosen: bruidegom; goosen Touro betekent: bruidegom der Wet, d.w.z. degene die een bepaalde rol mag vervullen bij Simchas Touro ofwel het feest Vreugde der Wet. |
Groote Verzoendag: zie bij Joum-Kippoer. |
hafdolo: scheiding, afscheid; vgl. de afsluiting van de sabbatviering, waarbij
|
| |
| |
behalve specerijen ook een speciale kaars en een speciale beker worden gebruikt. |
Hagada: vgl. Hagodo; in het algemeen: verhaal, voordracht; hier: het boekje waaruit op Seideravond wordt voorgelezen en waarin het verhaal over de uittocht van de joden uit Egypte centraal staat. |
jikdal: tekst met geloofsartikelen; ook gereciteerd bij een stervende, maar eigenlijk geen treurzang. |
jomtof: joodse feestdag; vgl. ook: joumtouf. |
joodse school: hier met name de plaats waar joodse kinderen op zondagen godsdienstonderwijs kregen. |
Joum-Kippoer: vgl. Jom Kippoer ofwel Grote Verzoendag; laatste vierentwintig uur van een periode van inkeer, al vastend in de synagoge doorgebracht. |
kaddisj: een lofprijzing van God; speciaal uitgesproken ter nagedachtenis van een overledene. |
kasjroeth: het geheel van de bepalingen inzake eten en drinken. |
keho, lagmo, njanjo: hier staat njanjo i.p.v. anjo. |
keppeltje: kalotje, kapje als hoofdbedekking. |
kiddisj-beker: ter inwijding van de sabbat en feestdagen nemen alle gezinsleden een teug uit een speciale beker met wijn. |
kiesjelies: koekjes ofwel gebak bij Poerim. |
kille: joodse gemeente. |
Kol Nidrei: alle geloften; beginwoorden van het lied dat gezongen wordt op Grote Verzoendag. |
koosjer: geoorloofd, rein volgens de joodse spijswetten. |
Korach: bijbelse figuur die zich samen met anderen tegen Mozes en Aäron keerde en als straf door de aarde werd verzwolgen. |
kowed: eer, prestige. |
krieje: scheur in de kleding als teken van rouw. |
laajenen: op zangerige toon voordragen van heilige teksten. |
lawaaje: begrafenis; eigenlijk: lewaje. |
Lego doudie likras kallo...: ‘Kom mijn vriend, de bruid tegemoet’; beginwoorden van het lied waarmee de sabbat wordt begroet. |
lernen: de bijbelboeken en de commentaren daarop bestuderen; ook wel in ruimere zin gebruikt: religieuze teksten voorlezen, stichtelijke woorden spreken. |
liesjeinei ngofor: gebed bij sterven en begraven; de regels ‘En hij bewijst...’ horen bij een ánder gebed, dat driemaal per dag wordt gezegd. |
Loofhuttenfeest: vgl. Soekot; zevendaags feest waarbij men in een hutje of prieeltje woont ter herdenking van het verblijf van de joden in de woestijn. |
| |
| |
Losjoun-Hakoudesj: vgl. lesjoun hakoudesj; de heilige taal, het Hebreeuws. |
magsouriem: vgl. machzouriem; speciale gebedenboeken voor de feestdagen. |
Malach-hamowes: doodsengel. |
Ma-nisjtana (mannisjtano): volgens het ritueel op Seideravond moet de jongste van de aanwezigen de vraag stellen ‘Waarin toch is deze nacht verscheiden van andere nachten?’ |
mannensjoel: de mannenafdeling in de synagoge; de vrouwen zaten apart, meestal boven. |
matse: ongezuurd, ongedesemd brood. |
Megilla: (boeken)rol, hier met het verhaal over Esther erop. |
mesjoegarem-huis: krankzinnigengesticht; vgl. mesjogge: gek, dwaas. |
metaar-huisje: huisje op de begraafplaats waar een lijk werd gewassen en gekleed. |
mezoezo: betekent letterlijk ‘deurpost’; vaak fraai versierd kokertje met daarin een opgerold stukje perkament met toepasselijke bijbelteksten erop. |
mies: lelijk. |
mikwe: ritueel bad, badhuis van de joodse gemeente. |
minacho-gebed: middaggebed. |
minjan: quorum van tien kerkelijk meerderjarige mannen, vereist om gezamenlijk een godsdienstoefening te mogen houden. |
minnesj-brood: vgl. ook minnisjbrood; zowel bij vlees- als melkspijzen te gebruiken, waterbrood. |
Misjna: aanvankelijk mondeling overgeleverde commentaren bij de Tora, later opgenomen in de Talmoed. |
misjpoge: familie. |
mizrach: betekent letterlijk oosten; bord of plaat aan de wand om de richting van Jeruzalem aan te wijzen; de ook soms voorkomende spelling mirzach is verbeterd. |
moessaf-gebed: extra gebed. |
Mongousoer: eig. Mongouz Tsoer; het gaat hier om het lied over de geschiedenis van het joodse volk dat steeds weer is gered uit de handen van zijn vijanden; het wordt gezongen na het ontsteken van het chanoekalicht. |
morour: bitter kruid; de mierik(s)wortel. |
Mosjieag: de gezalfde; vgl. de Verlosser, de Messias. |
moutse: stukje brood, gegeten bij het uitspreken van een lofzegging aan het begin van de maaltijd. |
neir-tomied: lichtje dat steeds brandend wordt gehouden. |
neweire: zonde. |
Noach: alleen zijn zoon Cham, die zijn dronken vader had bespot, werd vervloekt. |
| |
| |
oggenebbiesj: vgl. ook aggenebbiesj; uitroep van medelijden. |
olewesjo(o)lem: wijlen; letterlijk: vrede zij hem. |
onbeschrieën: niet gezegd; bijgelovige bezwering van onheil; vgl. afkloppen. |
Paaschgoed: pannen en serviesgoed, speciaal voor de Paasviering bestemd. |
parg: scheldwoord; letterlijk: schurfthoofd. |
parnas: voorzitter van een joodse gemeente; ook: lid van het bestuur; vgl. het meervoud parnassim. |
parsje: tekstgedeelte uit de Thora; in het bijzonder het stuk tekst dat een dertienjarige jongen hardop in de synagoge moet voorlezen wanneer hij kerkelijk meerderjarig wordt. |
Pesach/Pésach: het joodse Paasfeest, waarbij de uittocht uit Egypte (zie het bijbelboek Exodus) wordt herdacht. |
piegem: dwaas, uilskuiken. |
Poeriemfeest: bij Poeri(e)m ofwel het Lotenfeest wordt uitbundig herdacht hoe de bijbelse figuur Esther de ondergang van haar volk heeft weten te voorkomen. |
Raaf: vgl. ook raf; opperrabbijn; de soms voorkomende spelling Raäf is verbeterd. |
Rebbe: godsdienstleraar en raadgever in een joodse gemeente; zijn echtgenote heet de rebbezeente. |
resjaante: slechte, gemene vrouw; vrouwelijke vorm van rosjoun/roosjong. |
riesjes maken: vgl. risjes maken, aanleiding geven tot anti-joodse gevoelens. |
rosjoun: eig. roosjong; booswicht, goddeloze; vaak gezegd van een jodenhater. |
Rousj-Hasjono: vgl. Rosj Hasjana; het joodse nieuwjaarsfeest. |
sabbathvrouw: vrouw die op de sabbat voor joden verboden taken verricht zoals het zorgen voor het licht en het vuur. |
sargenes: doodshemd, doodskleed. |
schlemazzel: ongeluk. |
schnooderen: geld toezeggen voor een goed doel. |
schtosj: ook gespeld als schtoss; malligheid. |
Seideravond: de avondviering waarmee het joodse Paasfeest begint; kan ook betrekking hebben op de tweede avond. |
seifer-tora: wetsrol. |
seminarium: opleidingsinstituut voor joods godsdienstleraar; vgl. het Nederlandsch-Israëlietisch Seminarium te Amsterdam. |
siertorens: versiersels met belletjes op de stokken van de wetsrol. |
Simchas Touro: het feest Vreugde der Wet, dat de afsluiting vormt van een jaar lang lezen uit de Tora. |
Sjabbes: vgl. ook Sjabbos; nevenvorm van Sjabbat of Sabbat(h). |
sjammes: soort koster, bode; soms abusievelijk gespeld als sjammos; ook:
|
| |
| |
het oliebakje waarmee op het Chanoekafeest de andere lichtjes worden aangestoken. |
sjeimets: eigenlijk sjeimes; geloofsbelijdenis, ook uitgesproken bij een sterfbed. |
sjemang: Sjemang Jisroeil, d.w.z. Hoor, Israël; vgl. de befaamde tekst uit Deut. 6:4, die ook op het rolletje perkament in de mezoezo staat. |
sjëorjerokous: de verschillende groentes voor Seideravond. |
Sjewoeous: ook gespeld als Schwoe's; Sjavoeot ofwel het Wekenfeest wordt zeven weken na Pesach gevierd; soms ook aangeduid als Pinksteren. |
Sjier-Hamahlous: heilige lofzang; zie psalm 126 over de terugkeer uit de ballingschap; ook wel gespeld als Hamma Alous. |
sjikse: niet-joods meisje; klinkt enigszins ongunstig. |
sjiwwe zitten: een dode betreuren door zeven dagen op de grond of een laag stoeltje te zitten. |
sjoel: synagoge. |
sjolousjiemmaand: vgl. sjelosjiem, de periode van dertig dagen van rouw. |
sjoufer: vgl. ook sjoufar; de speciale bazuin waarop met Nieuwjaar wordt geblazen. |
sjoumer-en-mazzel: [God] zal ons ervoor bewaren. |
smaus: ook vaak gespeld als smous; vaak gebruikt scheldwoord voor joden. |
soedes-awro: vgl. soedas-hawroo; maaltijd van brood en eieren, na de begrafenis door de naaste buren van de overledene te brengen. |
talles: vgl. tallies/talliet ofwel: gebedskleed, gebedsmantel, met aan de hoeken schouwdraden ofwel gedenkkwasten; ook wel (zie Eva, hoofdstuk ii) gebruikt als huwelijksbaldakijn. |
Talmoed: gezaghebbende verzameling verklaringen en commentaren van joodse geleerden bij de T(h)ora. |
tarfes: voor joden ongeoorloofd, niet koosjer voedsel; vgl. ook treife. |
tefilles: gebedenboeken; ook: de gebeden zelf. |
tegoem: grens, gebied; vgl. de afstand die op sabbat maximaal mag worden afgelegd. |
teinis: vgl. teines; vasten, vastendag. |
teire: rituele reiniging. |
temije: vgl. temeie; onreine vrouw, hoer. |
Thora: vgl. ook Tora; eigenlijk de vijf boeken van Mozes; ook wel gebruikt als benaming van de hele joodse ‘bijbel’ ofwel de Tenach. |
tillem: vgl. tehilliem, d.w.z. de psalmen. |
Tisjngo etc.: negen zijn de maanden van de zwangerschap. |
treife: volgens de joodse spijswetten onrein, verboden. |
Tsjingo-baäf: eigenlijk Tisj'o be-aw, d.w.z. de negende dag van de maand
|
| |
| |
Ab, een treur- en vastendag ter herinnering aan de verwoesting van de tempel. |
Uza: bijbelse figuur die met de dood werd gestraft omdat hij de Ark des Verbonds had aangeraakt, ook al was dat met goede bedoelingen. |
verschteerde: bedierf het plezier. |
zoeziem: verbastering van susiem, dat paarden betekent. |
|
|