tienden verjaardag gevraagd. 't Heele verloopen jaar had hij haar overvloed van lekkers en pronkprulletjes gegeven, want hij was dol-verliefd op het mooie Jodenkind.
Mevrouw Naumann vertelde het Esther bij iedere gelegenheid, maar Esther wou daar liefst niet van hooren, ze wist zelf niet precies, waarom, maar als mevrouw het over zijn verliefdheid had, praatte ze er gauw overheen en leidde het gesprek op zijn rijkdommen, de reizen, die ze maken zouden, de schitterende juweelen, de kostbare toiletten, al de weelde, die de hare zou zijn. En Elsa, goedig en werkelijk wélgezind, zichzelf gewichtig vindend en meenend dat ze het kind een benijdelijke toekomst toeschikte, toonde haar platen, fleurige stadsgezichten van Rome en Nizza en Weenen, waarop het kind dan sprakeloos van vreugde en met verrukte oogen urenlang zat te staren.
't Leven in huis werd haar op die wijze ondragelijk. Over de droefheid van moeders dood en haar toenmalige wroeging was ze al heel gauw heen, en ze vond het, nu moeder weg was, een voortdurende kwelling in het buurtje te wonen, meidenwerk te doen, vaders grillen te verdragen, Daniëls minachtende norschheid en Roosje's huilbuien. Want dat kind griende tegenwoordig den halven dag en letterlijk om niemendal! Zenuwen, zei de dokter, ‘omdat nu moeder dood was en het kind niemand innigs meer had.’
Niemand meer had! Hij had 't grimmig genoeg gezegd, die ouwe nijdas. 't Ging tegen háár, natuurlijk, maar eer dat ze zich daar wat van aantrok! Niemand meer had! Jawel, zij moest zeker thuisblijven, om zusje te troosten, die last van d'r zenuwtjes had. Kon je denken! Als ze vrij was, zat ze bij de Naumanns. Lizzie was véél aardiger sinds haar verloving met haar neef Gerrit, den Delftschen student, erdoor was. 't Deed haar bepááld goed, had mevrouw gezegd. Als hij over was, Gerrit, dan zaten ze zoo gezellig met z'n allen, want Van Gulik kwam nu haast dagelijks en Naumann zelf was ook veel vaker thuis. Vervelender en moeilijker werd het als Lizzie uitging met Gerrit en haar vader vaak mee! Die sliep ook wel eens overdag. Dan had mevrouw altijd op haar slaapkamer wat te doen of ging zelfs wel eens om een boodschap het huis uit en dan bleef ze alleen met Van Gulik. Griezelig. Maar toch... voor één zoen had ze een gouden armband gehad en voor even op zijn knie zitten een doos vol met boomschors-chocola. Nou, en dan... 't moest tóch wennen, had mevrouw gezegd. Als ze getrouwd was, zou ze nog wel voor andere dingen komen te staan! En dan lachte mevrouw wel eens omdat ze zoo heelemaal niet nieuwsgierig was, en nooit verder vroeg. Nee, dáárnaar nieuwsgierig was ze niet, ze wist wel een-en-ander en dacht er liefst zoo weinig mogelijk aan.
Maar te denken, dat ze vrijwillig dat armzalige leven thuis voortleidde, terwijl sprookjesschatten, prinsessenweelde in haar bereik lagen, alleen