XXII
Ze zaten, een namiddag in 't vroege voorjaar, met z'n drieën voor de ramen van Hein Bontens studentenkamer op een hoog bovenhuis in de Amsterdamsche Pijp. Ze keken gedachteloos naar de ramen van de overburen, waarvoor een gore dienstmeid stond, die een stuk of wat spichtige plantjes water gaf en ze rookten zwaar uit lange steenen pijpen. Daniël rookte niet, hij zat meer achter in de kamer bij de met een dofbruin kleed overspreide vierkante tafel en bladerde in een paar boeken. Z'n vingers beefden koortsig over de bladen, z'n hoofd gloeide; alles wat in die boeken stond en in dat stapeltje andere dat daar naast hem lag, moest hij leeren, voor hij het staatsexamen zou kunnen doen! Hoe begeerde hij ze te begrijpen, nu al, te kunnen lezen die bladzijden nog onbegrepen Latijn, te kunnen ontcijferen die vreemde Grieksche letters, en hun schoonen zin te ontraadselen. Zoo verdiepte hij zich in z'n verlangen, dat hij de aanwezigheid der anderen vergat, en opschrok toen Hein Bonten hem wat vroeg. Zoodat die zijn vraag moest herhalen.
‘Ga je straks met ons eten?’ En hij lachte erachter.
‘'t Is heelemaal geen royale invitatie hoor, wij eten gewoonlijk in de gaarkeuken.’
‘Bij “Riche”,’ verbeterde de ander, droog-komiekerig. Hein lachte.
‘Nou ja, dat wou 'k zoo niet zeggen, hij moest eris denken dat 't waar was!’
Ze rookten weer. Hein Bonten bij 't eene raam en bij 't andere, languit in een wrakke fauteuil, Dries Bieker, zijn vriend. En geen van beiden letten nog op Daan of drongen aan op antwoord. 't Sprak vanzelf immers, dat hij mee ging eten met hen.
Dries was een paar jaar ouder dan Hein, maar later aangekomen en dus evenals hij, tweede-jaars-student. Hij zat voor z'n candidaats klassieke letteren en had beloofd Daan les te geven voor 't staatsexamen. Zoo verviel voor den jongen de noodzaak van het zelf-lesgeven en kon hij al zijn tijd aan de eigen studie besteden. Ze zouden niet wachten tot hij zijn eindexamen had gedaan, daarvoor immers voelde hij zich ruimschoots klaar en een paar uur per week konden er al wel bij.
Hij zat weer gebogen over de boeken maar hij las niet meer. Of hij mee ging eten met Hein en z'n vriend, hadden ze hem gevraagd, eten in de gaarkeuken, meeëten van onkoosjere spijzen, van ‘treife’ vleesch. En zoo natuur-