dat dééd ze, ze lachte ze in hun gezicht uit, die en allemaal, als ze ze ontmoette. Lotte Koning, die pas verloofd was met den langen, blonden Hans en nog meer scheen te geuren met z'n adelborst-pakje dan hij-zelf, wat kon die haar spottend aanzien. Wacht maar, eer ze er aan dachten, zou zij ook verloofd zijn, eer iemand er idee op had, en wel met een rijken, voornamen heer, en lekker geen Jood, tóch lekker geen Jood.
Hoe ze op hun neus zouden kijken, allemaal, hoe er over gepraat zou worden, in de vacanties, als van alle scholen de oude bekenden thuiskwamen! Toestemming van vader was noodig, had mevrouw Naumann gezegd. Ja, daar lachte ze wat om. Desnoods liep ze gewoon het huis uit. Dan zouden de Naumanns wel voor haar zorgen. Die meenden het pas goed met haar! Lieten ze haar niet vóór Lizzie gaan? Die was ouder dan zij en zag er heel lief uit óók. En toch wilden ze háár met den rijken fabrikant laten trouwen. Ze had er met mevrouw over gesproken en die had gelachen en gezegd, Lizzie kreeg wel een ander, die had immers veel geld, maar voor háár kwam misschien nooit de gelegenheid terug! Dat was wat anders dan moeder, die haar geluk in den weg wou staan, omdat ze er ‘niet om liegen wou’, omdat ze ‘gazzer en tarfes’ at bij de Naumann's. Belachelijk. Gazzer en tarfes. Al wat verboden was, was juist lekker, paling, kreeft, heerlijk, verrukkelijk!
Wat hadden ze laatst gelachen! Naumann was thuisgekomen, had gevraagd of het waar was, dat de Joden een beest niet mochten eten om z'n hoeven en om z'n vinnen. Toen ze 't precies verteld had - gelukkig dat ze 't nog wist - hadden ze allemaal geschaterd, gebruld van 't lachen. En van Joum-Kippoer had ze moeten vertellen, en hoe ze deden in sjoel, de mannen, en ze had nagedaan 't sjiwwe-zitten, als er een dood was, en van de mezoezo aan de deur en van wat je allemaal niet mocht op Sjabbes.
‘Gut, wat een gek geloof,’ had Lizzie gezegd, en haar zoo raar aangekeken, dat ze maar gauw had gezegd, dat zij er niks meer aan deed en niet eens meer Joodsch kon lezen!
Zou die rijke heer, die fabrikant, dadelijk merken dat ze een Jodin was? Zou hij er erg veel om geven? Mevrouw had gezegd van niet, en ze hoopte het maar! Als ze eenmaal getrouwd waren, zou hij er niets meer van merken, ze zouden ham en garnalen eten en op Joum-Kippoer naar de komedie gaan. Vader en moeder zouden natuurlijk woedend zijn - die zagen haar zeker liever trouwen met Moos uit den winkel of met Davidje Kapper, die tegenwoordig telkens mee-kwam uit Amsterdam met Jozef - goed, dan bleven ze meteen weg. Dan hield zij de eer aan zichzelf. Daniël mocht ook wegblijven, die gemeene huichelaar, die wat zei van háár en er zelf even weinig om gaf, en als Roos kwaad wou zijn, welnou, die moest 't ook maar weten. Roos zou anders wel wijzer wezen; als ze kwaad werd, vroeg ze haar nooit te logeeren in haar prachtige huis, nam haar nooit mee uit rijden in haar rij-