‘Wat is er, zeg?’ vroeg Daniël, na een blik op z'n moeder, toornig z'n zuster aankijkend.
Die keerde zich zonder antwoord af met een onverschilligen schouderschok.
‘Ben jij het, Daan?’ Afgemat viel de moeder op haar kussen terug, snel trok de roode kleur weg van het vermagerde gezicht.
‘Ja, wat is er?’
‘Esther wou weer uit, wou gaan eten bij de Naumanns. Dat kind is jarig. Maar hoe kan ik dat nou toestaan, hoe kan ik er om liegen tegen vader?’ Haar stem versmoorde in klagelijk half-schreien.
‘U zou kunnen zeggen, dat 'k naar Amsterdam ben,’ bitste Esther, zich omwendend, ‘er moet toch een pakje naar Jozef. Waarom kan u niet zeggen, dat ik 't wegbreng en eten blijf bij tante Lena? Dan stuur ik het weg en dan betaal ik de vracht.’
‘Heb jij zooveel centen?’ schamperde Daan.
‘Ja, ik heb centen... een heeleboel centen, meer centen dan jij!’ hapte, tuk op ruzie, het kind onmiddellijk toe.
‘Vader wou immers zelf het pakje brengen, hij had nog meer boodschappen,’ weerlegde de moeder, met moede stem.
‘En wat kan jou in Godsnaam die verjaardag schelen? Moet je daarvoor je moeder treiteren?’
‘Moeders eigen schuld! 't Is ook wat, een leugentje om bestwil, als ik daar nou graag heenga!’
‘En van alles eet ze er, bij die Naumanns,’ zei moeder, klagerig van haar bed, ‘gazzer en tarfes eet ze er!’
‘Ja, dat zal hem kunnen schelen,’ treiterde Esther, ‘hij is me het vrome jongetje wel.’
Het bloed steeg den jongen naar het hoofd.
‘Je weet niks van mij,’ zei hij ruw, ‘ik martel moeder niet om het huis uit te kunnen.’
‘Nee, maar wie zit er op Sjabbes boven op zolder te schrijven?’ gilde Esther, plotseling driftig, bang dat ze door hem haar zin niet krijgen zou. En de jongen, nu verbleekend, keek met snellen blik naar het bed. Maar de moeder lag daar met gesloten oogen of ze niets had gehoord.
‘Ik wil er heen en ik ga er heen,’ schreeuwde Esther, buiten zichzelf. Maar plotseling zweeg ze, keerde zich af opnieuw en redderde weer met haar stofdoek. Stappen stommelden beneden, tastende voeten bestegen de steile, duistere trap, vader kwam boven en binnen. Hij had een briefkaart in de hand, van Jozef, die schreef, dat hij zoo verlegen zat om het verstelde ondergoed en de kousen en of moeder het allemaal gauw wilde zenden.
‘Als ik vandaag ging, in plaats van morgen?’ raadpleegde de vader, ‘'t