| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
Eén na éen zegen de zware, volgezogen kleedingstukken schuifelend langs haar neer op den grond.. dan was het, alsof de ondraaglijke gloed, die rondom haar hoofd scheen te staan even bekoelde, maar in de hernieuwde worsteling van haar kille, stijve vingers met weer andere banden, stroef van vocht, onontwarbaar vastgezogen knoopen, golfde het heete bloed haar hamerend naar de slapen, suisde in haar ooren, zweefde in een rooden duizel haar voor de oogen. Het oude dametje stond erbij, de fijne handjes in hulpbereid gebaar vooruitgestoken, mond en oogen zwijgend smeekend om te mogen helpen, maar vergeefs.... want zelfs in dit oogenblik duldde Hetty geen aanraking van vreemde handen, wilde ze niet door andere oogen naakt worden gezien.
‘Gaat u nu weg.... toe....’
Het propere oude menschje keek aarzelend eerst naar het meisje, dan naar den valen, natten hoop op den grond, bukte zich even
| |
| |
erheen, maar bedacht zich en ging naar de deur.
Daar bleef ze nog weer even staan....
‘Ik mag je toch zoo-meteen wel een heeten kruik en wat warms te drinken komen brengen?’
Maar nu Hetty geen antwoord gaf, geen teeken deed om haar terug te roepen, stapte ze over het hooge drempeltje op het schemerig portaal, waar het naar gedroogde rozeblaadjes rook, de lijzig-tikkende antieke klok voorbij naar de trap.... ze sloeg haar dunne, blauw-beaderde hand om een der zuiltjes van 't galerijtje, en keek naar de donkere vochtvlekken op het linnen looperdek, schudde mompelend het hoofd en daalde de zeven krakerige treedjes af, bleef op den drempel van het salonnetje nog even luisteren, en liet, binnentredend, voor alle zekerheid de deur op een kier.
Binnen zijn glanzende, gespannen, zes kantig groen-zijden kooitje brandde stil de lamp boven de ronde middentafel, waarop het mooie kleed van oude kant en bleekgele satijn nog lag, dat Mina in de consternatie had vergeten weg te nemen. Driftig tikkend spon de kleine pendule op den schoorsteen het eindeloos snoer van den tijd, aan de wanden, zwak-glanzend satijnig gestreept onder laag, in bruin en geel geschilderd plafond staarden met hun overmatig groote, glazige oogen, van onder de strakgeboogde hooge wenkbrauwen, uit hun dof-glanzen- | |
| |
de ovale lijsten de pastel-portretten het oude dametje aan, dat midden op de ouderwetsche sofa bevend was gaan zitten, ongemakkelijk, onzeker, de handjes nog met datzelfde hulpbereide gebaar, gevouwen in den schoot.
Ze moest nu wel over alles denken.... maar ze dorst zich in de veelheid van wat ontsteltenis had uit haar losgewoeld, haast niet meer roeren.... vreezend te stooten op wat zoo leelijk was dat ze het niet denken mocht.... of zoo onbelangrijk dat ze er niet aan denken wilde, in dit schrikbaarlijk ernstig oogenblik.... of zoo grillig en dwaas dat ze zich afvroeg hoe ter wereld ze daar nu aan denken kon.... als golven kwam het op haar toe en trok weer af en liet haar hoofd suizerig en leeg....
Toen ze daar straks achter-uit binnengekomen met Mina had in de tuindeur gestaan en ze elkaar in den arm knepen van benauwden schrik en ook om overeind te blijven, toen Mina haar op de vochtvlekken wees, was haar eerste gedachte geweest of Mina óók... terstond het allerergste dacht... en tegen wie ze er dan buitenshuis over babbelen zou.... En nauwelijks had ze die leelijke klein-zelfzuchtige gedachte uit zich weg gedreven of een andere kwam er alweer aan: wat gelukkig, had ze gedacht, dat mevrouw Maronne en juffrouw Buitendijk weg waren en vooral dat freule Dierincx niet
| |
| |
was blijven eten.... nu konden ze wel babbelen over wat ze vermoedden, maar weten deden ze gelukkig niets. Ja, zoo had ze gedacht en was zichzelf leelijk tegengevallen en wilde nu eigenlijk alles liever doen door stilzitten en denken.... maar Hetty scheen haar niet noodig te hebben en ze kan toch niet bij Mina in de keuken gaan. Behalve de klein-zelfzuchtige gedachten kwamen er andere, huiveringwekkend-afschuwelijk, in haar op, zonder dat ze het weerhouden kon.... Als nu toch eens, wat je in boeken las.... en wat ook wel in het leven.... en niet onder de mindere standen alleen, helaas, scheen voor te komen, als nu toch eens dat allerergste waar bleek te zijn.... Dat moest ze, moest ze telkens weer denken.... en 't volgend oogenblik schaamde ze zich, dat ze het dorst denken, van Julie'tjes eenig kind.... Ja, het kind van Julie'tje, maar ook van Arend Kolff, haar vader.... en die moest, als student, wel een beetje wild zijn geweest ....en er werd immers tegenwoordig zóó veel in erfelijkheid gezocht. Maar moesten dan niet eigenlijk alle meisjes.... want welke man was nu niet als jong student een beetje wild geweest?
Neen, 't was ondenkbaar.... en een oogenblik, in een élan, wist ze zich hiervan dan weer zoo te doordringen, dat er een wicht van haar borst leek te vallen.... 't was ondenkbaar.... 't was onmoge- | |
| |
lijk.... behalve in die dagen van de feesten toen het wel eens een klein beetje laat geworden was, was Hetty altijd tijdig 's avonds.... nu ja, maar dat zei niets.... zóóveel wist ze ook wel van het leven af.... Ze voelde haar gezicht warm en rood ineens worden.... aan wat rare, nare dingen dacht ze toch.... dingen uit boeken, die ze eigenlijk nooit had moeten lezen, die ze lang vergeten had gemeend ....Foei.... meisjes die tot zoo iets kwamen, konden toch niet als Hetty zijn beschaafd en talentvol en lief huiselijk.... meisjes die tot zoo iets kwamen, daar bestonden twee soorten in.... de gepoederden en opgepronkten met opzichtige kapsels en zwaar gemeen parfum.... en die anderen, die blootshoofds door de volksbuurten slierden, op klappende sloffen, met geplakte lokken, groote bellen, rauwe stemmen.... Maar Hetty.... Wat dan? 't Was toch óók ondenkbaar dat Ru haar zoo-maar, in een brief, den bons gegeven had.... ook al waren hem, en dan natuurlijk onherkenbaar opgeblazen en misvormd, de praatjes over haar en dien Degenhardt ter oore gekomen. Met Koos van der Bijl had iedereen gedacht dat het een engagement zou worden.... ze vonden 't wel een beetje raar dat 't in café's en zoo buitenshuis was aangekomen, maar de jeugd-van-tegenwoordig, en dan onder artisten.... jongelui van de teekenacademie en van het conservatorium..
| |
| |
eigenaardig, maar ze hielden Hetty allemaal voor véél excentrieker dan ze was.... mevrouw van der Bijl had 't zelf aan freule Dierincx verteld.... ja, Arend had haar eigenlijk in een moeilijk parket gebracht. 't Kind woonde bij haar in huis en ze had eigenlijk geen autoriteit.... dus ook geen aansprakelijkheid, dat was tenminste één geluk. En ze zuchtte. Van hoeveel kanten had ze nu al geen verhalen over Hetty en dien Job Degenhardt gehad? Tot van Mina toe! Haar vrijer was kruier.... en toen hij er eens een schilderij was komen halen, had hij haar op de divan zien zitten en die man geknield met het hoofd in haar schoot. Wat waren dat nu voor houdingen.... en voor verhoudingen.... en dat met een man die zoo'n naam had als die Degenhardt scheen te hebben. Op een tentoonstelling had Hetty hem eens voorgesteld.... en echte verleiders-oogen had hij, en donkere krullen.... zoo'n man zou misschien voor haar, als jong meisje, óók niet zonder gevaar zijn geweest.... maar ze zou zich nooit zoo dwaas en onvoorzichtig hebben gedragen. En toen ineens dat met Ru.... daar stonden ze van te kijken, dat gunden ze haar lang niet allemaal. Had niet mevrouw Maronne, toen ze 't onlangs haar in vertrouwen vertelde, zich laten ontvallen: Hè, ik had altijd gedacht dat hij Cora Cannenberg vragen zou. En toen had ze verteld dat Cora Cannenberg de
| |
| |
zuster was van zijn compagnon, een heel knap ernstig meisje van acht-en-twintig jaar, dokter, specialist in kinderziekten, en dat hij wel degelijk plannen met haar had gehad. Hoe mevrouw Maronne dat nu zoo wist.... Eu vanmiddag had ze weer zoo vreemd gekeken toen Marian Buitendijk vroeg of het nu gauw publiek zou worden en ze vertelde dat de jongelui van een gewoon engagement met bloemen en recepties niet weten willen, dat ze moderne opvattingen daarover hadden en dat ze ook in alle stilte zouden trouwen. ‘Ik heb nooit geweten dat Mr. Veldheer zoo modern was....’ een beetje vreemd-effen had dat geklonken, en toen erachter, met zoo'n lachje: ‘Maar hij doet zeker alles wat Hetty wil.’
Dat was net precies gepasseerd toen ze de huurauto hoorden stilstaan..... ze had wel dadelijk gedacht dat er iets achter stak, want het plan was dat ze Rudolf halen zou en dat ze dan met zijn auto ergens buiten zouden gaan eten.... erg gunstig was het weer nu wel niet.... maar verliefde jongelui.... en in verband met dien brief van hem, die een jongen van 't kantoor had gebracht geen vijf minuten nadat ze was uitgegaan.... had ze wel vermoed, toen ze Hetty zag, dat er een kink in de kabel moest zijn gekomen.... maar zóó iets.... Neen, want dan zou ze toch stellig niet hebben ge- | |
| |
zegd: ‘daar heb je Hetty, ze zal wel even binnenkomen.’ Had ze maar wat dichter bij 't raam gezeten, zoodat ze door de spion, of anders wat verder, zoodat ze over 't ondergordijntje had kunnen kijken, dan had ze haar gezicht gezien en dan zou ze wel gevoeld hebben, dat ze maar niets moest zeggen. Wat Mina tenminste zei: wit als een laken en met groote, wezenlooze oogen.... Vreemd was dat.... zoo vaak zat ze een beetje in de benauwdheid om die praatjes over Degenhardt.... en juist vandaag had ze zich zoo rustig gevoeld. Ze waren ook zóó heerlijk samen.... en gisteravond was de oude mevrouw geweest en hadden ze zoo prettig erover gepraat en voor het eerst in al dien tijd had ze gevoeld dat mevrouw Veldheer een beetje begon te begrijpen wat haar zoon in Hetty zag. Volgens mevrouw Maronne was ze erg teleurgesteld geweest, dat Cora Cannenberg haar schoondochter niet werd!
Toen hadden ze dan zitten wachten of ze binnen kwam.... ze wist nog precies hoe ze zaten.... zij op 't sofa'tje en naast haar mevrouw Maronne en daar Marian Buitendijk en naast die, aan den raamkant, freule Dierincx.... ze had juist een glaasje vermouth gepresenteerd, maar nog niet ingeschonken.... en toen ineens.... freule Dierincx vertelde juist van antieke tegels die bij haar onder den kelder in 't metselwerk gevonden waren en mevrouw
| |
| |
Maronne wist het adres van een antiquair die schatten voor oude tegels gaf.... daar was ze voorbij de deur en weer naar buiten komen vliegen en een oogenblik had ze gedacht dat ze den stoep afviel.... ze had zich flink gehouden, gewoon doorgepraat.... maar het karafje rinkelde tegen de glaasjes toen ze inschonk en ineens had ze iets van onheil en akeligheid rondom zich voelen hangen....
En nu was het kind in huis.... nu lag ze boven.... ze moest toch even naar haar toe.... al was 't maar aan de deur.... In de gang boende Mina met zeep en water de vlekken uit het looperdek weg.... ze keek niet op.... als was ze boos of verlegen en zij-zelf wist ook niet recht wat ze zeggen moest.... Wat speelden ze daar toch bij de buren op de piano? Dat had ze ook gespeeld, lang geleden, als kind.
Zwijgend besteeg ze de zeven krakende treedjes, stilte en donker tegemoet. Niets roerde in Hetty's kamer, hoe ze ook ademloos luisterde, maar nu ze bevend heel zachtjes klopte, verschoof een stoel.
‘Lig je er al in, kind?’
‘Nog niet.... Blijft u nog even weg.’
Was dat Hetty's stem? Ze dorst tegen haar wensch niet binnengaan, maar wat voerde het kind in donker uit?
Zat ze daar nu in haar ijskoude, doornatte goed op een stoel.... in plaats van onder den wol te
| |
| |
kruipen.... doodziek zou ze worden.... zachtjes draaide ze aan de knop.... maar ze had van binnen de deur op slot gedaan. Weer tripte ze de trapjes af, bleef besluiteloos bij Mina staan, hopend dat de oude meid opkijken, iets tegen haar zeggen zou. Ging er nu niets in haar om, dacht ze nu enkel en alleen aan die moddervlekken in het witte looperdek? Ach.... zij-zelf had straks toch óók gedacht: ‘gelukkig dat de hoezen liggen....’ Mina had ze eigenlijk, voor de visite, op moeten nemen, maar koekjes-bakkend haar tijd vergeten.
‘Heb je gegeten, Mina?’
‘Neen, juffrouw....’ Brommerig-schor kwam de stem uit haar gebogen houding naar boven, ze onderbrak even haar werk, maar richtte zich niet op. Was ze nu enkel maar uit haar humeur over den bedorven maaltijd, over haar ‘oûsige’ bloemkool en verstarde aardappelen? De coteletjes smaakten toch morgen ook koud....
‘De coteletjes smaken morgen ook koud nog wel, Mina....’
Ze schokte de schouders, greep haar emmer en liep de trapjes naar de keuken af, maar 't oude dametje had in 't voorbijgaan haar roodbehuilde oogen gezien. Een beklemmend schuldgevoel viel van haar af.... goddank... Mina voelde mee.... 't kon ook wel moeilijk anders.... twaalf jaar
| |
| |
woonden ze samen.... ze begreep Hetty's leven niet, natuurlijk kon ze dat niet, maar Hetty was altijd aardig, vergde weinig, had vaak kleine attenties, Mina mocht haar toch graag....
Ach ja.... ze had het ook wel kunnen begrijpen.. wat zag ze zelf niet wit toen ze vertelde hoe Hetty de straat was opgeloopen den brief in haar hand, hoe ze had gedacht dat ze enkel naar de brievenbus ging, maar hoe ze, voorbij de roode bus over de brug die je door de boomen kon zien, het blauwe japonnetje verder had zien draven. En toen hadden ze elkaar aangekeken en naar de klok gekeken en naar het raam gekeken en Mina.... was telkens naar de stoep geloopen, en dat zij, die anders voor geen goud, met haar diepe minachting voor die ‘kletsmeiden’, die ‘stoep-madams’ van tegenwoordig.. zij-zelf had bijna niet van 't venster kunnen blijven.... gelukkig dat de buren door de boomen.. en 't donkerde trouwens al.... o foei, wat een kleine gedachten weer....
O, en dat thuiskomen.... die schok.... tot Mina haar roepen kwam - ze was even in den tuin gegaan om het poortje te sluiten - dat gezicht waarmee ze op de donkere, groezele plasjes wees die een spoor vormden de gang door, de trap op, naar haar kamer. En daar stond het kind.... en zoo was ze over straat naar huis gekomen.... de fluweelen
| |
| |
jurk als een sliknat sluik donker-glibberig vel, dat wel zeem leek, om haar lijf, een krans van vieze druipsels rond hare voeten.... het gezicht grauwigwit, de haren - blootshoofds was ze uitgeloopen - saamgeplat, grauw-zwart als haar jurk.... Zoo was ze wie weet van waar gekomen.... En zij, in al haar bevenden schrik en pijn-doend medelijden.... had toch zich afgevraagd of anderen, bekenden haar zoo zouden hebben gezien....
O, 't was wel makkelijk bij rust en voorspoed edele gedachten te hebben, maar in zoo'n schok leerde je jezelve beter kennen....
Ze was naar boven geloopen, had haar willen helpen, maar de hulp was afgewezen. Vreemde trek vond ze dat eigenlijk weer in Hetty.... Ze was heelemaal niet verlegen en allerminst preutsch - las ze niet boeken die zij als jong-meisje zeker niet zou gelezen hebben, ook al waren ze misschien ernstig en eerlijk bedoeld? - ze gedroeg zich in gezelschap van heeren zoo vrij, dat je je telkens moest voorhouden dat ze een modern meisje was en daarbij artist om het goed te kunnen vinden.... en datzelfde kind wilde niet dat een vrouw, een oude nicht, haar naakt zag staan of in haar ondergoed.... En nog meer van die dingen had Arend haar verteld: hoe ze van klein kind af een overdreven schaamte tegenover de gewone menschelijke
| |
| |
lichaamsbehoeften had aan den dag gelegd.... hoe ze zich uit de lessen, uit gezelschap, in 't algemeen nooit als anderen het merken konden, verwijderen wilde.... haar overdreven afkeer van sommige woorden en gezegden.... nu ja.... ze hield er zelf óók niet van de dingen zoo bij den naam te noemen als sommige menschen wel deden.... maar juist in Hetty, met haar vrije opvattingen en vrije manieren, had ze dien afkeer niet verwacht. Vreemde tegenstrijdigheden waren er in het kind.... vaak bijvoorbeeld hoorde je van die héól-moderne meisjes dat ze thuis niet aardig waren, op oudere menschen neerzagen, althans niet met ze meevoelen konden.... maar zoo was Hetty juist weer niet.... Hetty was niet onhuiselijk.... en zelfs niet onhuishoudelijk.... ze voelde in veel dingen met haar en zelfs met Mina mee.... Meestal ook lazen meisjes die van uitgaan en flirten hielden, enkel Engelsche onbelangrijke romannetjes.... Hetty weer niet, Hetty nooit.... ze las veel poëzie.... ze las zelfs zoo iets vreeselijk diepzinnigs als Spinoza! En hoorde ze niet van alle kanten hoe ernstig het kind soms werken kon, welke hooge eischen zij zichzelf daarin stelde? Arend had misschien gelijk; 't kind had een jongens-natuur. Want intelligente jongens hielden toch ook van uitgaan en flirten en waren zelfs wel eens dronken.... en dat vond iedereen heel gewoon....
| |
| |
Maar bij dat jongens-leven hoorden dan ook - want zooveel wist ze van het leven wel - nog andere, nog ergere dingen en daarom had ze het eerste gedacht aan wat ze toch wel verschrikkelijk zou vinden als het waar bleek, omdat de wereld hierin over een meisje nu eenmaal zoo anders dan over een jongen dacht....
Beneden waschte Mina nu de vaat, maar ze deed het heel stil en ze neuriede niet, als anders, je hoorde schier geen bord, geen stukje zilver rinkelen.... misschien kwam daarom het piano-spel uit het burenhuis zoo duidelijk over. Wat speelden ze toch? Weer dat melodietje dat ze als klein meisje ook had gespeeld, zeker een studeerend kind.... Maar stil.. kraakte niet boven Hetty's bed.... ja.... nu lag ze erin en mocht ze met de heete kruik naar boven gaan. Ze was ook blij dat ze Mina bellen kon, had zoo graag gehoord hoe ze over alles dacht, maar vond dat het niet aan haar was om erover te beginnen, zou ook niet weten hoe....
‘Je hebt wel kokend water, Mina?’
Ze keek met kleine, zenuwknippende oogjes de meid in het gezicht.
‘Voor een kruik?’
‘Ja, Mina. En wil je de kruik dan even vullen?’
Ze voelde in haar mond een volheid van woorden, die ze had willen zeggen.... En Mina zei ook niets,
| |
| |
ging weer naar de keuken terug en bracht even later de gevulde kruik in zijn witte wollen zak.
En weer besteeg ze de zeven treedjes naar de al donkere opkamer toe, en weer keek ze naar de vochtvlekken in het witte looperdek.... maar dan ineens ontstelde ze zoo vreeselijk, dat haar hart scheen in haar mond te springen en ze de kruik haast glippen liet, en de schrik duwde haar achteruit, zoodat haar hakken even boven het ledige hingen en ze gevallen zou zijn als ze zich niet vastgegrepen had en nu zag ze het ook meteen.... maar één oogenblik had ze gemeend dat die natte sliert dwars over de andere kleeren heen op den grond Hetty zelf was en niet haar japon, Hetty zelf, door zichzelf daar neergeworpen, vertreden, dood, het gezicht ter aarde.
De deur was nu van binnen ontsloten, een koude vochtige luchtstroom, sloeg haar uit de donkere kamer tegemoet en rechtdoor liep ze en sloot de ramen eer ze naar het bed zich keerde. Ze beefde nog van den schrik en haar mond voelde verdroogd.
‘Hier is de heete kruik, kind. Lig je verder wel goed warm?’
Ze maakte aan het ondereind de dekens los, vlijde de kruik tegen de ijzige, roerlooze voeten aan, stopte er de zachte wol zorgvuldig overheen.
Wat lag ze stil.... het gezicht naar den muur....
| |
| |
vreemd-donker en kaal de haren, die anders los en glinsterblond uitstonden om haar hoofd.
‘Slaap je....?’
‘Neen....’
‘Kind, ik wou zoo graag een dokter laten komen....’
Ze dorst niet vragen: ‘Heb je water ingekregen,’ ze vreesde aan het akelige met woorden te roeren, wist ook niet hoe dat op haar werken zou.... maar je hoorde van onzuiver water in de luchtwegen gedrongen, dikwijls zulke angstige verhalen.... Waarom wilde het kind nu geen dokter? En de nare angst sloeg weer als hitte haar over het bed gebogen voorhoofd uit.... had ze dan toch vreeselijke geheimen te verbergen? Ineens kreeg ze een ingeving.
‘Wil ik om je vriend Verkerk telefoneeren? Die is toch ook zoo goed als dokter. En dan heeft geen vreemde er iets mee noodig....’
‘Ja’.... en Hetty keerde het gezicht naar haar toe, haalde van onder de dekens haar hand en greep het oude handje even vast, ‘Ja nicht Jet.... laat Jaap maar komen....’
‘Goed kind, ik zal meteen telefoneeren. Kan ik verder nog iets doen?’
Ze lag nu op den rug, hoe naar, dacht de oude dame, moesten die natte haren voelen in haar nek, ze had de oogen weer gesloten.
| |
| |
‘Laat Jaap iets voor mij meenemen....’ fluisterde ze heesch, ‘iets om te slapen....’
‘'k Zal het hem vragen.... maar hij moet zelf oordeelen.... Wil je niet terwijl wat warms drinken?’
‘Niets, nicht Jet.... wezenlijk niets....’
Er drong iets in de zachte, leege stem, dat haar aarzelend van het bed terug deed wijken.... op een afstand keek ze nog even naar het witte, strakke gezicht, maar ook dat bleek te veel, pijnlijk vertrok Hetty's mond en hulpeloos-hulpbereid ging ze maar weer heen.
Alleen opnieuw in donker, sloeg Hetty de oogen open en luisterde.... de piano zweeg.... zacht ruischte het uit den tuin en.... ze hoorde nicht naar het jassenkamertje gaan, waar het toestel hing. Nu vroeg ze het nummer.... nu sprak ze.... hing den haak op.... kwam weer naar boven, maar bleef buiten de deur.
‘Hij komt zoo gauw als hij kan....’
‘Dank u.’
Onrustig verschoof ze, klemde onder het dek de heete vingers ineen en weer open.... meer en meer ontvlood haar de verdooving die van denken ontheven, die rust gegeven had.... en alles wat haar daar straks toen ze langs het breede, grijze water ging, dien wanhopigen sprong had doen nemen,
| |
| |
de overstrooming van gevoelens, waarvoor ze noch ruimte had, noch uitweg wist, dat benauwde, overvolle, alsof haar hart, haar hoofd, haar lijf, haar aderen bersten moesten.... zwol weer van alle kanten in haar aan.
Toen ze zijn brief had gelezen, zijn kleinmoedig-verstandigen brief, had het neerwerpen van die weinige, woest-trotsche regels, waarin ze zijn bedachtzaam voorstel smadelijk verwierp en eens en voor goed den band verbrak, een seconde van verluchting gebracht. Maar op het oogenblik zelf, dat ze den brief in den gleuf vallen liet, was het plotseling zoo verschrikkelijk leeg in haar en voor haar geworden, dat ze in een kreun zonder bezinning was voortgedraafd, zonder te weten waarom, zonder te weten waarheen. En toen was die leegte zich gaan vullen met schrikgestalten, de schrikgestalten der uren, der dagen die nu komen moesten, vervuld van het brandende verdriet.... de pijn omdat hij haar hunkerend gevoel meedoogenloos terugstiet in haar, die het niet langer alleen dragen, niet langer bij zich bergen kon daar het immers om naar hem uit te gaan alleen in haar was gegroeid.... toen was de leegte een afgrijselijke volheid, een overlading geworden. Hoe ze had gehunkerd naar de aanraking van zijn hand, de streeling van zijn lach, de klank van zijn stem, de warmte van zijn kus, de alver- | |
| |
vullende koestering van zijn bijzijn, dat wist ze pas zelf toen zijn wreede brief haar te lezen gaf, dat hij niet komen zou, maar opnieuw weer zou weggaan, eindeloos lang.... een tijd die haar lang vóór zijn verstrijken uiteengereten van ellende en verlangen hebben zou.... weggaan om haar te beproeven.... te weten of zij zeker van zichzelf was, van haar gevoel voor hem! De eerste volmaakte zekerheid, die ze bezat, waarin tevens alle andere twijfel zich stilde, de eerste rust, die, zelf ook wel onrust, alle andere onrust uit haar weggenomen had.... een heerlijkheid, waarvoor ze geen naam had geweten, geen uitdrukking gekend, die ze als te zwaar, bijna voorbij had gewenscht.... en dan.. drie maanden uitstel om haar eigen standvastigheid te peilen.... En dwars door dat brandend bittere sloeg de woede tegen den valschaard, met zijn glad-kalme praten, zijn gemeene
masker-gezicht, Cannenberg, die natuurlijk alles al wist, de lage intrigant.... Dus toch.... en ze had het Jaap zelfs niet willen zeggen, omdat ze zoo slecht van niemand denken wou.... dus toch om Ru aan zijn zuster te koppelen, had hij hem opgestookt, hem wanhopig gemaakt.... zoodat hij nu het allermooiste onherroepelijk had verbroken. Zij op de proef gesteld.... hij weg.... over de zee weg.... dagen, dagen, dagen weg.... dagen dat ze zijn stem
| |
| |
niet hooren, zijn kus niet voelen zou.... dagen van razenden machteloozen angst, van folterend, machteloos verlangen. Dit het loon voor haar eerste volmaakte zekerheid, de weerklank op haar eerste volmaakt geluk....! En dat alles was ten leste tot zoo'n ontzettende spanning in haar aangezwollen en de schrikgestalten van leege uren, van leege dagen.... want waarmee zou ze uren en dagen vullen, waaraan het wreed-door-sneden, leegbloedende leven staande houden.... hoe ooit zou ze zóó zelfs door dezen eersten nacht heen naar den volgenden morgen komen en door dien grauwen dag heen naar de volgende nacht en zoo altijd door.... loodgrauw, loodzwaar hadden de schrikgestalten van uren en dagen over haar heen gehangen.... zich stapelend.. al hooger.... zoodat ze er onder brak.... en al de ellende, al de onmacht, al de woede.... en toen kon ze niet meer....
Het was te veel, het besprong haar te heftig.... en niet omdat ze dood wou zijn, maar omdat ze leven wou en niet leven kon, niet leven mocht, omdat de machtige levensdrift in haar zoo gewelddadig werd gestuit, daarom had ze dien sprong in het verlaten water gedaan.... En altijd door opnieuw doorleefde ze die eerste seconde, dat ze als zittend op het water plofte en als zittend naar beneden schoot en rondom zich en boven zich overal het half door- | |
| |
schijnende, woelige grijsgroene zag en voelde en proefde.... en weer opkwam en met half-verblinde oogen over het wijde grijsgrauwe oppervlak zag.... en een zwarte schuit ontwaarde, en de kou voelde aan haar natte gezicht en haar kleeren die haar wegtrokken, de diepte in, en hoe ze weer zonk, de armen omhoog.... en een gil, die zij-zelf of een ander moest hebben geuit, in de ooren.... en weer kwam ze boven.... maar trager en zwaarder en zag ook niet meer goed.... een dof-zwart gordijn schemerde voor haar oogen en 't was alsof haar keel openstond, want zonder slikken liet hij het koude, brakke water in....
Maar vòòr het tot haar besef doorgedrongen was, omgreep haar hand een natten, stroeven staak en toen was er ineens geen zwaarte meer.... en ze hoorde 't water, vreemd-kalm kabbelend, waardoor ze heengetrokken werd naar de wal en 't liep langs haar gezicht en ze stond en 't stroomde kletterend van haar af.... maar waar waren al die menschen ineens vandaan gekomen?
Toen had één nieuwe angst al het andere voor het oogenblik verdrongen, één angst en één verlangen, het middelpunt van een oploop om alles ter wereld niet wilde ze zijn.... naar huis wilde ze onopgemerkt.... en tusschen die opdringende menschen weg. Stemmen waren tot haar doorgeklonken als
| |
| |
uit verten, gretig-vragende gezichten had ze gezien als door nevel.... was ze gesprongen.... was ze gevallen? Ja, gevallen! En iemand wees op den opstaanden ijzeren punt, dien ze zelf niet had gezien. Was ze, onvoorzichtig slenterend langs den hoogen waterkant, daarover gestruikeld! Ja, daarover moest ze gestruikeld zijn! En toen meegesleept door den stroom.... juist.... ja.... zoo was het gegaan. En kijk, die met dien baard, in zijn schuitje stond hij nog, die had haar gered. En ineens had ze begrepen dat ze geven moest en 't natte taschje hing nog aan haar arm, dikke zwarte droppen lekten eraf.... een vrouw had 't opengeknipt, omdat zij niet kon en de heele beurs, waarin ze vagelijk veel zilvergeld wist, had ze den man in de hand gegeven. En daarmee, zonder dat ze het wist, haar bevrijding uit kakelende deelneming en opdringerige nieuwsgierigheid gekocht, want rondom den man die de beurs opende en het geld telde bleven ze allen achter en zij was weggegaan, strak loopend, strak lijkend voor zich uit, gedragen door één verlangen: onopgemerkt naar huis....
't Werd toen gaandeweg al donker.... enkelen hadden wel naar haar gekeken, vaagverbaasd, naar haar druipnatte kleeren en doorweekte haar, maar niemand had haar gemoeid en toen eindelijk de buitendeur dichtviel achter haar, was ze bijna geluk- | |
| |
kig geweest.... omdat ze nu veilig, veilig, onbereikbaar was. Uitgekleed had ze zich, ijskoud gewasschen zich den vuilen modder van 't lijf en toen in bed.... en daar moest ze eerst wel flauw-gelegen hebben, omdat ze onder het uitkleeden al te bezwijmen meende.... en het eerste dat ze wist weer te hebben ondergaan terwijl ze lag als lood en zoo koud dat ze het bijkans niet merkte.... was een deinen in woelig, half-doorschijnend grijs-groen water, een deinen alsof ze zat.... neer en op, naar de diepte.... en weer omhoog.... en half eruit.... aldoor alsof ze zat in dat weeke, beweeglijke, dat geen weerstand bood en toch haar droeg.... en dat deinen doorvloeide haar als weeke, vreemde dommeligheid.... en muziek was er ook.... en die deed haar denken aan ‘l'Oiseau Bleu’ dat ze pas had gelezen.... en wel wist ze altijd door op den achtergrond zware, booze dingen als wolken, maar haar denken werd er niet heen getrokken, haar denken leek ze met de vuile natte kleeren te hebben afgestroopt en buiten de deur geworpen.
En nu kwam het toch weer dichtbij.... en ving dat benauwde, gespannene weer aan.... uit het saamgepakt-grauwe dat op den achtergrond was geweest, ver van haar wezen af, niet haar tot lijden roerend, kwamen de schrikgestalten weer tot haar terug.... de uren, de dagen van een leven, dat zijn
| |
| |
zin verloren had, omdat er de hartstreng aan was ontsneden.... en de onmachtige liefde.... en den machteloozen wrok tegen den verrader, en de schrijnende spijt om zijn kleinmoedigheid die meer dan haar eigen dwaasheden, 't ranke, winddoorspeelde luchtgebouw had neergeworpen....
Van ijskoud was ze gloeiend warm geworden, en ineens wierp ze met twee handen het dek van zich af, kreunde.... kreunde.... hoorde haar kreunen tot kermen zwellen, dat haar verluchtte, dat ze gaan liet, dat ze loosde uit open keel.... een benauwdheid omklampte haar, ze gooide haar hoofd uit het lage kussen omhoog, zat overeind.... keek wild om zich heen....
De deur ging open, een lichte lamp werd binnengedragen, achter nicht kwam Jaap, jas aan, hoed op, zijn groote spokige schaduw hem vooruit over zolder en wanden warend.... en ze strekte de handen....
‘Jaap.... laat mij slapen....’
Nu scheen achter haar de lamp, hem in 't gezicht, haar oogen in donker latend en hij zat aan het bed en weer drong haar het smachten naar de rust, die hij bij zich droeg, dezelfde woorden naar de lippen.
‘Jaap.... toe.... geef mij wat in.... laat mij slapen.’
Hij boog zich naar haar toe, haalde met twee
| |
| |
handen de dekens op en legde ze haar om schouders.
‘Moet ik niet eerst wat weten?’
Ze reikte hem van het tafeltje naast zich den brief, die nat en kreukelig en gevlekt was van het vele lezen en weer volgde op de spanning der laatste oogenblikken een terugval naar halve verdooving, stil lag ze, de oogen gesloten, het gezicht opnieuw naar den wand gekeerd.
In het gezicht van de lamp zat hij en las.
‘Dat is de zesde aanhef, Hetty, voor wat ik je schrijven wil, maar ditmaal ben ik vastbesloten in welken vorm ook je te zeggen wat ik je te zeggen heb.
Toen ik vanmorgen heel vroeg in den nachttrein uit Brussel aan je dacht, en mij al dichter bij je voelde komen, had ik het vaste voornemen je te vragen, dat we nu maar gauw moesten trouwen gaan.... en nu kan ik niet anders dan je vragen, elkander een geruimen tijd niet te zien.
Je weet Hetty, dat mijn overtuigingen niet altijd tegen mijn instincten opgewassen zijn en ik denk dat dit bij elken man wel zoo wezen zal. Elke man is bereid in theorie goed te vinden dat een jong meisje recht heeft op dezelfde vrijheid als een jonge man, maar ik geloof dat het elken man wel moet schokken, als hij hoort dat een meisje, zijn meisje, ook inderdaad van die vrij- | |
| |
heid zoo'n vrij gebruik heeft gemaakt.... en dat ze daarvan tegen den man, die haar als zijn aanstaande vrouw beschouwt, nooit met een woord heeft gerept.
Dat vooral is het, Hetty. Ik ontken niet dat je het recht had met Degenhardt te leven, althans je in het bijzijn van anderen zoo met hem te gedragen dat elkeen gelooft dat er een verhouding bestond.... of met jongetjes als Van der Bijl en anderen die ik zelfs van naam niet ken, te flirten, als het je amuseeren kon. Maar dat ik, tegenover een alleszins betrouwbaar man, die mij deze dingen als algemeen bekend mededeelt, volkomen onwetend zit, omdat je mij nooit over iets hebt gesproken, dat bewijst voor mij dat je òf mij niet voldoende vertrouwt, òf je voor mij schaamt. In beide gevallen is de atmosfeer tusschen ons niet zuiver genoeg, dan dat ik nu al een onherroepelijk huwelijk aan zou durven. Je bent impulsief, en je hebt je in den betrekkelijk korten tijd van je verblijf hier al meer dan eens in je gevoel vergist, ik kan de angst niet van mij afzetten dat je gevoel voor mij ook van voorbijgaanden aard zal blijken. Daarom, Hetty, is dit mijn besluit: ik ga zelf naar Amerika, voor drie maanden en Cannenberg blijft hier. Gedurende dien tijd zullen we elkander dus niet zien en ook
| |
| |
niet schrijven. Gedurende dien tijd zal ik mij aan jou verbonden -, maar jou zal ik als vrij van mij beschouwen.
Voel je, na mijn terugkomst, niets in je veranderd, dan zal er ook in onze verhouding niets veranderd zijn. Maar toch zal ik ook wel drie maanden noodig hebben, om mij in mijn gevoel vertrouwd te maken met die andere Hetty, die wel eenigszins anders is dan het meisje dat ik meende te kennen.
Nog twee dagen blijf ik in de stad. Heb je mij in dien tijd nog iets te zeggen of te vragen, dan ben ik tot je beschikking. Maar het komt mij voor dat het beter is van niet, en dat spreken op dit oogenblik meer ten kwade dan ten goede uitrichten zou. Van mijn standvastigheid kun je verzekerd zijn, het eenige wat ik je vraag, is de jouwe te peilen. Verwijten doe ik je niets.’
Tot het einde toe gelezen hebbende keek hij naar het bed, maar ze lag stil, de oogen gesloten, rustig ademend, ofschoon wakker - als had ze, door hem den brief te geven, voor het oogenblik alles op hem afgewenteld. En weer keek hij terug in den brief.... als meende hij iets er in te vinden, dat hem bij eerste lezing moest zijn ontgaan.
Of was dit inderdaad alles? Dit weliswaar koelzinnige, maar toch in een man als hij zoo begrijpe- | |
| |
lijke en redelijke voorstel. Veldheer behoorde nu eenmaal niet tot de ‘moderne jeugd’ hij ging door voor intelligent, moest volgens Hetty kunstgevoelig zijn - maar noch deze soort intelligentie noch dit kunst-gevoel was ten slotte in staat over de inprentingen van opvoeding en moraal te triomfeeren. Volkomen los van hun milieu - zoodat de jongen uit de pottenkelder en de afstammeling van het adellijk geslacht wezenlijk tot één en dezelfde geestes-gemeenschap konden behooren - werden alleen filosofen en scheppende kunstenaars. Veldheer ook was dus niet straffeloos de eenige welopgevoede zoon van deftig-‘liberalen’ huize, zijn brief, zijn voorstel hadden, in dat licht bezien, niets dat verbazen kon. En daarom.... alleen had Hetty....?
En weer keerde hij zijn blik naar het bed.... en ontmoette haar oogen.... en hun blik voerde hem een andere wereld binnen.... waar geen ‘goede naam’ bestond en geen voorzichtigheid, geen opvoeding en geen geijkte moraal.... maar enkel hartstocht en exaltatie, onwrikbare innerlijke zekerheid, die elke door anderen opgelegde proef smadelijk afwijzen moest, een uit hoogste geestelijke vervoering, intiemste zinnelijke bewogenheid en zieldoorweekende teederheid gesponnen gevoel dat zich reeds aan verstandige aarzeling en koele voorzichtigheid doodelijk wonden moest. Nu hij naar haar
| |
| |
keek en haar aankeek, kwam hem de wanhoopssprong zoo begrijpelijk voor, zag hij Veldheers houding tegenover die alles-te-boven-gaande zekerheid van haar hart zoo armzalig en zoo kleinmoedig.... maar ze wilde blijkbaar nog niet spreken en sloot de oogen weer en opnieuw tot den brief, en daarmee in de sfeer van redelijke bekommering en verstandelijke overweging en zorg voor de toekomst en aannemelijke gevolgtrekkingen uit voorhanden feiten, wederkeerend, kon hij niet anders dan den man weer vrijpleiten. Dus had toch Cannenberg gestookt.... dus was hij toch de droge peuteraar die in Hetty niets dan een lichtzinnig meisje kon zien en het zijn plicht had geacht, den onwetenden, goedgeloovigen vriend de oogen te openen!
Weer zag hij haar oogen open en boog zich ditmaal naar het bed.
‘En ben je daarom.... en wou je daarom weg..? En terwijl hij het zei, voer een duizel hem door het voorhoofd, als vatte hij nu pas, dat ze in levensgevaar was geweest....
‘Neen, Jaap.... ik weet niet of ik weg wou.... ik kon het alleen maar niet meer dragen.... het brandde zoo.... het spande zoo.... alles door elkaar’. En nu ze het uitsprak, steeg het bloed naar haar gezicht, onrustig woelde ze, sloeg ineens het dek weer van zich af.
‘Geef je me dan nu wat om te slapen, Jaap’.
| |
| |
‘Ja kind, ik beloof het je, ik heb het voor je meegenomen....’
‘Dank je, Jaap. En breng je me dan morgen naar huis?’
‘Naar huis? Naar je vader en je stiefmoeder?’
‘Ik weet niet waar ik anders heen zou gaan. Hier wil ik niet blijven.... Mag ik nu slapen, Jaap?’
Hij bedacht zich even.
‘Is het niet beter, dat je me eerst alles zegt, zoo dat je wakker wordt met het gevoel dat ik alles weet?’
‘En weet je dan niet alles?’
‘Niet wat je hem hebt geschreven, niet wat je nu verder denkt te doen.... Kun je het mij rustig zeggen, zoodat het van je af is.... eer je slapen gaat? Geef me je hand - houd de mijne vast.’
Stil lag ze en sprak nog niet. Hij zag het trekken om haar mond, en dan een vloed van tranen uit haar oogen stroomen. Zóó sterk werkte die onverwachte smartuiting terug op hem dat zijn oogen vochtig begonnen te gloeien en hij moeite had rustig zijn hand in de hare te laten, niet haar aan zijn borst te tillen en te troosten.
‘Het is.... natuurlijk.... uit.... voor altijd.... gebroken....’ Was dit de schok, de grievende smart van het oogenblik of had er inderdaad iets onherstelbaars plaats gehad? Hij zat stil, keek voor zich uit, - telkens kwam dezelfde vraag hem naar
| |
| |
de lippen, telkens duwde hij haar terug.... ineens omgreep hij vaster haar hand en sprak het uit:
‘Mag ik.... zal ik.... met hem gaan spreken?’
‘En hem zeggen.... dat ik....?
Ze hield op.... haar oogen weer gesloten, haar gezicht onbewogen stil. Met zijn zakdoek veegde hij zachtjes de gesloten oogen en terwijl vroeg hij zich af of het, daar ze zoo plotseling zweeg ook in haar kon opgekomen zijn, wat hij-zelf vreesde: dat Veldheer, niet bij machte te gelooven in een wezenlijke wanhoopsdaad om een in zijn oog ongetwijfeld redelijk en uitvoerbaar voorstel, niet bij machte het te gelooven omdat het nu immers bleek dat hij in haar sfeer niet had geleefd.... aan een comedie mocht gaan denken.... opgezet om hem te lokken.... te dwingen van zijn voornemen af te zien, hem zóó te treffen, dat hij alles vergat, hem naar een overhaast en onherroepelijk besluit te drijven....
De gedachte aan die mogelijkheid deed hem inwendig al trillen.... maar dat niet alleen, hij begreep dat dan pas recht de vervreemding onherroepelijk zou zijn. En hij, hij-zelf zou een man de aanleiding geven om, was het maar één seconde, zoo iets te denken van haar? Neen, Veldheer moest hiervan niets weten. Als hij, haar brief als uiting-van-het-oogenblik niet achtend zonder meer vertrok, zooals het een ernstig man na een schriftelijk meege- | |
| |
deeld besluit immers betaamde, dan bleek pas recht hoe ver haar onaantastbare, ongestaafde zekerheid verwijderd was van zijn ‘op feiten gesteunde’ kleinmoedigheid en dan moesten alle consequenties van dat verschil zich ook maar tot het eind ontplooien en voltrekken.
‘Nu zal ik je even een poedertje geven.... Dan ga ik naar beneden, blijf een half uurtje bij je nicht, en heel zachtjes kom ik dan nog even boven om te zien of het poedertje heeft gewerkt. Maar ik denk het wel.’
Hij keek op haar neer, terwijl hij het water uit het karafje schonk, hij had haar zoo graag op de vochtigbrandende oogen gekust, maar hij dacht aan het ‘never more’ van dien middagen hij wilde niet, nu ze leed en hulpeloos lag.... Hij steunde haar hoofd - terwijl ze dronk, broei-heet voelden nog de vochtige haren.
‘Zoo, mien schaapken....’ het was het woordje van zijn moeder, van toen ze klein waren.... en hij had het gezegd eer hij het wist. Ze keerde het gezicht naar den muur.
‘Dag Jaap.... Breng je me morgen weg?’
‘Als je goed bent, ja....’
Hij stak den brief in zijn zak en sloop de kamer uit, langs de lijzig-tikkende antieke klok, over het gangetje dat naar rozeblaadjes rook, de zeven krakende treedjes af en zette de brandende lamp op een tafeltje in de benedengang neer.
| |
| |
Het oude dametje opende zelf de deur van het salonnetje al en liet hem in. Het bang-verlangende kijken, waarmee ze elk van zijn bewegingen volgde, hem de woorden van de lippen scheen te willen rukken, bevreemdde hem.... tot hij ineens begreep.... wat ze moest hebben gevreesd.... waarom ze hem daar straks toen hij kwam, al zoo angstig-smeekend aangekeken had.... En zijn eerste gevoel was van wrevel en weerzin.... hoe kon ze, hoe dorst ze van Hetty denken dat ze als een ‘verleid’ kamermeisje had geprobeerd ‘haar schande voor de wereld te verbergen....’ O bah! Maar naar het schriele figuurtje, het benepen-lieve oude gezichtje kijkend dacht hij aan de sfeer, waarin zoo'n menschje moest zijn opgegroeid, de litteratuur, waaruit ze haar levensbeeld moest hebben opgebouwd.... en hij reikte haar zwijgend den brief.
Hij sloeg haar gade terwijl ze las en zag op haar gezicht huiltrekken en lachtrekken met elkaar kampen.... en toen ze hem den brief terugreikte, huilden haar oogen en lachte haar mond.
‘Och dokter....’ dat zei ze nu om hem te vleien, in de verlossing van haar angsten, ‘àls ik had geweten.... had geweten dat dit alles was. Ach lieve hemel, wat is ze toch gauw overspannen, wat is ze toch nog jong.... Laat Ru maar gerust naar Amerika gaan.... als een meisje publiek geënga- | |
| |
geerd is, is ze toch vanzelf standvastig....! Het valt natuurlijk hard.... ze waren zoo alle dagen samen.... maar wat hij het beste vindt, zal toch wel het beste wezen.... en wat is heelemaal drie maanden?’
Hij antwoordde niet, keek haar aan. Hier sprak de stem van weer een heel andere wereld. Tusschen dit oude dametje en het kind boven.... zeeën en afgronden waren minder onoverkomelijk!
‘Drie maanden is niet voor iedereen even kort’. En hij dacht er achter: ‘wie oud is en niet verliefd, kan licht over “drie maanden” spreken, maar zij....’
Ze had hem een stoel bij het venster aangewezen, ging zelf aan het andere zitten.
‘Een kopje thee?’
Hij bedacht, dat het toch nog wel even duren zou, eer hij de uitwerking van het poedertje kon gaan controleeren.
‘Heel graag’.
Ze stond op om te schellen, kwam weer zitten. Er was nu geen onder schaamte half-verborgen angst voor nare geheimen meer, maar ook het aanvankelijk gevoel van verlichting verging voor zijn ernstig-teruggetrokken houding. Hij scheen de zaak wel veel zwaarder dan haar noodig leek op te vatten.
‘Wat vindt u dan eigenlijk, wat denkt u ervan?’
‘Ze wil naar huis....’
| |
| |
‘Naar haar vader? En Rudolf....?’
Hij zei niets, maar ze begreep zijn gebaar. Ze zette zieh rechter in haar stoel, een plotseling opkomende blos maakte haar gezicht ineens jonger en harder.
‘En is dat nu allemaal omdat hij wil dat ze zichzelf onderzoekt vóór ze besluiten tot zoo iets gewichtigs als een huwelijk? Dat vind ik toch wel een beetje heel erg overdreven en lichtgeraakt. Als een man zulke verhalen over zijn meisje hoort.... en het schijnen toch heusch niet allemaal praatjes te zijn.. en hij doet niets anders dan haar voorstellen dat ze elkaar drie maanden niet zullen zien.... en hij zegt erbij.... want dat staat toch ook in den brief?.. hij laat haar vrij, en hij blijft zichzelf als gebonden beschouwen.... ik vind het zoo mooi, de meeste mannen hadden stellig heel anders gedaan, geloof ik.... al heb ik nu niet zoo heel veel ondervinding van mannen, zooveel weet ik van het leven toch wel....’
Hij keek haar aan, terwijl ze sprak, haar stem gedempt om Hetty niet te storen en hij erkende, dat in haar gedachtenwereld alles wat ze zei ten volle gold, dat ze daarin volkomen gelijk had. Hoe ooit kon hij haar dan doen begrijpen, wat dit allemaal voor Hetty beteekende? Hij wilde het zelfs niet beproeven.
Mina bracht thee, het oude dametje schonk in, en onderwijl bedacht hij wat hij nu verder zeggen moest.
| |
| |
‘Ik geloof niet dat u met redeneeren en overreden veel bereiken zou....’
‘En moet ik haar dan om een gril haar toekomst laten verwoesten? Is het niet al onverantwoordelijk tegenover haar vader, tegenover Rudolf.... tegenover mij toch óók wel een beetje, dat ze zulke afschuwelijke, roekelooze dingen doet zonder er zich even rekenschap van te geven dat ze Rudolf misschien nog best had kunnen hierhouden, als ze dadelijk naar hem was toegegaan en hem alles had uitgelegd....?’ Weer klonk alles wat ze zei verstandig en aannemelijk, weer moest hij zich met geweld overplaatsen naar Hetty's gevoelssfeer om te beseffen wàt er wezenlijk was geschied. Zwijgend dronk hij zijn thee uit, zwijgend zette hij het kopje neer.
‘Ze heeft mij gevraagd haar morgen weg te brengen. Ik weet nog niet zeker of het gaan zal.... maar ik geloof het wel....’
‘Zou ze niet ziek worden.... heeft ze veel binnengekregen?’ Er klonk meer schaamte omdat ze dit niet eerder had gevraagd dan wezenlijke diepe bezorgdheid in haar stem.... haar heele wezen ging voor het oogenblik op in een wrevel tegen het kind dat haar engagement verbreken wilde om wat louter haar eigen schuld was, terwijl Rudolf niets dan een proeftijd van haar eischte en zelfs dát misschien.... als ze het handig had aangelegd.... hij was toch
| |
| |
zoo verliefd.... en haar wrevel strekte zich uit tot den jongen man tegenover haar, omdat ze voelde dat hij Hetty gelijk gaf en gestijfd had misschien. Maar ze kon hem niets verwijten.... ze had hem zelf laten roepen! Hij keek op zijn horloge en kwam overeind.
‘Nu ga ik nog heel even naar boven.... en morgen vroeg telefoneer ik, hoe ze is. Als ze geslapen heeft en er is geen koorts.... geen ziekteverschijnselen verder.... dan geloof ik dat ze inderdaad maar meteen weg moet gaan’. Want hij voelde ineens hoe een benauwenis het samenzijn met de oude nicht nu voor haar wezen moest.
‘Mag ik dan meteen maar afscheid nemen? Ik ga dan zoo zacht mogelijk door de buitendeur weg. Hoe dieper stilte nu voor haar, hoe beter....’
Die vreemde, smartelijke weelde van nu de kamer te mogen binnentreden, waar ze sliep.... omdat hij hier toch als ‘dokter’ was gehaald.... op de teenen sloop hij naar het bed.... en beluisterde haar adem. Nog niet rustig-regelmatig, maar ze woelde tenminste niet.... droomloos was waarschijnlijk wel die allereerste verdoovingsslaap.... Nu wist ze dus niets.... nu leefde ze nauwelijks.... hoeveel dichter nog was ze een paar uur geleden bij den dood geweest....? In dit schrikkelijke zich te denken, dat hij het morgen had moeten hooren.... ‘Hetty is dood.... Hetty heeft zich verdronken....
| |
| |
Hetty is dood....’ Een klamte brak zijn voorhoofd uit.... waarom deed hij dit zichzelf toch aan? Ze leefde immers.... en was voor het oogenblik van leed ontheven. En wat hij doen kon.... en wat hij wezen kon.... Een ongekende verteedering sloeg als dauw zijn wezen uit en met die verteedering ineens een vreemde heftige begeerte naar die zacht-opeengesloten lippen, naar haar heelemaal, zooals ze daar als neergeworpen lag in den geluidloozen schemer.
Hij ging even aan het raam zitten en sloot de oogen, over zichzelf bevreemd, om die machtige opgolving van zinnelijk verlangen, dat zich juist uit het teederst medelijden tot een ongekenden gloed te voeden scheen. Het denken aan een kus doorstroomde hem van een zoetheid, die elke beleefde of verbeelde volupteit ver te boven ging.... het onweerhoudbaar voortstreven van zijn verbeelding deed hem in folterende weelde schier verkrimpen. Met geweld trachtte hij zijn aandacht terug te dwingen op haar leed en dat hij nu voor haar zorgen moest en dat hij haar morgen naar haar vader brengen wilde en wat hij dan zeggen zou.... maar aldoor gleed zijn denken den zoeten, donkeren afgrond weer in, tot hij, met macht zich aan de bekoring onttrekkend, opstond en op de teenen uit de kamer ging.
|
|