ziek. Het gouden licht hangt in het smaragden loof en huppelt over de fluwelen gazonnen met de witte en de roze en de hemelsblauwe kindertjes. We zitten in knusse vakantievriendschap vereend. Een paar dagen geleden hadden we eikaars geluid nog nooit gehoord, nu is bij acclamatie van het ‘gnädige Frau’ de brui gegeven, we zijn Frau Ella en Frau Erna, Frau Bertha en Frau Lona. De oude tante - u weet wel, van de nicht met het satijnen mantelpak! - noemen we eerbiedig Frau Tante en de ondergetekende is natuurlijk Frau Carry.
We hebben koffie met dikke room, we hebben zoete ‘Kipfelchen’ en knappende ‘Semmelchen’ voor ons op het tafeltje staan, we drenken onze zielen in muziek, in zon, in Kaffeeklatsch-gezelligheid. Ik kan mij nu in de gemoedstoestand van een luie, spinnende - maar lichtelijk malicieuze - poes zonder moeite verplaatsen.
Ons jongvolk is aan het ‘goalgame’ spelen; het moet een soort van tafelvoetbal zijn, het schijnt ze geweldig op te winden, hun joelen overstemt soms de muziek. De vleugel staat boven het bordes: er wordt in de serre gedanst. Vanavond zal in de zaal worden gedanst en dan weer in de serre, en dan weer in de zaal en zo ad infinitum...
Er zijn er hier, die elke middag en elke avond dansen. De morgen brengen ze door in de Lanser See, ploeterend in het lauwe water of flirtend in het zonnebad, dan, na het middagmaal, een korte rust, een lang toilet en naar het kurhaus, om een klein beetje te tennissen, en een heleboel te dansen, 's avonds herhaling in groot tenue.
Wij behoren niet tot hen. Maar een nicht van Frau Lona behoort wel tot hen, tot de eerstkomenden, tot de langstblijvenden. Denk eens aan... soms tot halftwee in de nacht, met een